Hoe kan de overheid BV Nederland motiveren tot verduurzaming?
Het huidige overheidsbeleid slaagt er niet in organisaties te motiveren hun duurzaamheidsdoelen te halen. Dit is nu hoofdzakelijk vrijblijvend. Sofie Ploegmakers en Max de Jong van Capgemini leggen uit wat de overheid nog meer kan – en móet – doen om de duurzaamheidsambities te realiseren.
De Nederlandse overheid heeft ambitieuze doelen gesteld op het gebied van duurzaamheid. Actie van zowel het bedrijfsleven als burgers is nodig om deze doelen te realiseren. We lijken in de startblokken te staan, maar toch komt verduurzaming traag op gang.
Wat weerhoudt ons? Bedrijven: “Ik kan wel iets duurzaams produceren, maar dan maak ik te weinig omzet.” Politici: ”Ik kan geen streng klimaatbeleid voeren, want dan trekken bedrijven weg en word ik niet herkozen.” Consumenten: “Ik wil wel verduurzamen, maar alleen als het me (heel) makkelijk gemaakt wordt!”
Zo zitten alle partijen op elkaar te wachten. Het is de taak van de overheid om deze impasse te doorbreken. Zij moet middels beleid het bedrijfsleven, en daarmee ook burgers, motiveren. Huidige wetgeving is vooral gebaseerd op subsidies, vrijwillige aanpassingen en rapportageverplichtingen zonder strenge controle. Plannen voor strikter beleid stuiten op weerstand en de kleine stapjes vooruitgang worden maar lastig geboekt.
Hoe kan het anders? Hoe zorgen we voor een overheid die effectief een toekomstbestendige, duurzame samenleving kan creëren?
De wortel en de stok
De overheid heeft twee manieren om de maatschappij te motiveren: via beloning of dwang. Beloning (de wortel) zorgt voor meer vrijblijvende stimulering door zaken als subsidie en belastingverlaging. Normerend beleid stoelt juist op een actief verbod (de stok). Beide mechanismen hebben hun voor- en nadelen, en worden door beleidsmakers per onderwerp op een zo effectief mogelijke manier ingezet.
Normerend beleid betekent dat de overheid wetgeving opstelt, en ook actief bestraft wanneer deze wordt overtreden. Denk bijvoorbeeld aan het verbieden van cfk’s ter bescherming van de ozonlaag in de jaren 80 en 90. Een harde ingreep waarvan nu de positieve effecten duidelijk meetbaar zijn.
In het geval van verduurzaming kennen we in Nederland tot op heden vooral stimulerende, vrijwillige beleidsinstrumenten. Zo kunnen bedrijven (en burgers) subsidie aanvragen voor allerlei verduurzamingsinitiatieven als zonnepanelen, isolatie en warmtepompen.
Een relevant nadeel van de wortel, in verhouding tot de stok, is dat het een sfeer van vrijblijvendheid bevordert, waardoor de snelheid uit beleidsuitvoering gehaald wordt. Zo’n vertraging kunnen we ons op het thema duurzaamheid niet meer veroorloven.
“Een basis van normerende kaders zorgt dat er een eerlijk speelveld ontstaat.”
De Nederlandse overheid en Europese Unie hebben zich de afgelopen jaren gecommitteerd aan het versnellen van de verduurzamingstransitie en hebben veel regelgeving in gang gezet. Vanuit verschillende hoeken wordt echter alsnog alarm geslagen: het gaat écht niet snel genoeg. Daarom pleiten we, in lijn met academisch onderzoek, voor een effectievere beleidsmix: nog steeds de wortel, maar wel met meer stok.
Meer stok in de beleidsmix
Dat de effectiviteit van duurzaamheidsbeleid wordt vergroot door wetgeving met een dwingender karakter, komt in de eerste plaats door de complexe aard van de opgave. Het is een maatschappelijke kwestie waarbij juist de optelsom van individuele gedragingen en keuzes grote gevolgen heeft.
Individuen voelen hierbij niet direct de impact van hun keuzes. De overheid laat burgers nu vrij, omdat vrijheid en eigen verantwoordelijkheid (terecht) hoog in het vaandel staan. We kunnen er dan echter niet vanuit gaan dat burgers duurzaamheid vooropstellen bij het maken van hun keuzes. Er zijn veel factoren die meespelen, denk aan financiële overwegingen, gemak, beschikbaarheid, et cetera.
Het gevolg is dat bedrijven, met winst als primair oogmerk en overlevingsmechanisme, het risico lopen dat de goedkope maar vervuilende concurrent aanlokkelijker is voor consumenten.
Zelfs als organisaties echt hun duurzaamheidsdoelen willen realiseren, houdt dat hen tegen. Een basis van normerende kaders zorgt dat elke partij aan dezelfde eisen moet voldoen, en er zo een eerlijk speelveld ontstaat. Daarnaast heeft het vastleggen van duurzaamheidseisen in wetgeving een gunstig effect op de strategie van organisaties. Al zeggen Nederlandse organisaties steeds meer aandacht voor duurzaamheid te hebben, de concrete cijfers laten het tot op heden afweten.
Een aanvulling van normerend beleid maakt dat duurzaamheid niet blijft bij PR en een formeel belegde rol hier en daar, maar meer geïntegreerd onderdeel van de organisatie wordt. Dit biedt rust en duidelijkheid.
Het is voor bedrijven zo minder een punt van interne discussie, waarbij enkele kartrekkers hard werken om de rest van hun team of departement mee te krijgen. Waar vrijblijvende aanpassingen en subsidies niet voldoende zekerheid bieden om grootschalige veranderingen door te voeren, biedt normerende wetgeving op de cruciale onderwerpen dit wel. Zo worden bedrijven extra gemotiveerd om duurzame bedrijfsvoering, productie en gedrag daadwerkelijk te verankeren als kern van hun processen en langetermijnstrategieën.
Lenen van de buren
We kunnen in Europa inspiratie opdoen. Nederland scoort op het gebied van duurzaamheid onder het gemiddelde. Een van de koplopers is Zweden. Natuurlijk heeft het land geografische en demografische voordelen voor verduurzaming: een relatief kleine bevolking, veel ruimte voor natuur en mogelijkheden voor waterkrachtcentrales.
Maar wat voor beleid houdt Zweden erop na? Opvallend is vooral de vroege start met klimaatmaatregelen. Het land wordt gezien als pionier op dit gebied en heeft een van de meest eco-innovatieve technologische sectoren ter wereld. Net zoals Nederland implementeerde Zweden een reeks aan subsidiërende maatregelen voor duurzaam energieverbruik, eco-innovatieve patenten en financiering voor groene startups.
“De crux zit hem niet alleen in meer normerend beleid, maar vooral ook in de handhaving ervan.”
Maar de Zweedse wetgeving heeft een sterker, meer dwingend kader. Zo heeft Zweden voor grotere bedrijven niet alleen rapportageverplichtingen, maar wordt hier ook streng op gecontroleerd. Begin 2023 kreeg Arla Foods nog een flinke boete voor misleidende marketing. Ook voerde Zweden in 1991 al een CO2-belasting in, die uiterst effectief bleek. Dit is niet zozeer normerend beleid, maar wel belastende wetgeving die meer impact heeft dan vrijwillige afspraken en subsidies.
Een tweede Europese koploper is Denemarken. Het land voert sinds de jaren 80 geleidelijk steeds meer maatregelen in, ook hier met een combinatie van vrijwillige en dwingende instrumenten. Net als Zweden implementeerde Denemarken al vroeg effectieve milieubelastingen. Daarnaast geeft het bij normerende wetgeving prioriteit aan de handhaving en controleerbaarheid ervan.
Dit doet Denemarken middels een combinatie van een centraal orgaan, de Environmental Protection Agency, en concrete controle door decentrale overheden.
Nederlandse weerstand tegen de stok
Waarom vinden we dan zo weinig normerende wetgeving in Nederland? In de eerste plaats zijn bedrijven erg gehecht aan hun vrijheden. Daarbij komt dat zij zeggen nu al het uiterste te doen om hun uitstoot terug te dringen, energiestromen in kaart te brengen en te monitoren, te investeren in duurzame innovatie et cetera.
Maar is dat wel echt zo? Verduurzaming is een ingrijpende transformatie, die veel vraagt van organisaties. Wat kunnen we leren over adaptatief vermogen, als we kijken naar het verleden? Neem bijvoorbeeld de Covid-19-crisis. Wanneer de nood (lees: dwingende wetgeving) aan de man is, zijn er zeer innovatieve, digitale (lees: duurzame) oplossingen mogelijk.
Ondanks dat er zeker schade is geleden bij (kleine) organisaties, bleek het bedrijfsleven wereldwijd veerkrachtiger en flexibeler dan ooit gedacht. Dit laat zien waartoe het in staat is, wanneer ze de juiste, urgente prikkel krijgen. Wat bedrijven vandaag de dag laten zien op het gebied van verduurzaming, komt daar nog lang niet bij in de buurt.
Een ander bekend argument tegen dwingende wetgeving is de zorg dat veel bedrijven zullen vertrekken naar een land waar zij minder strak gereguleerd worden. Er bestaat al jaren debat over de aantrekkelijkheid van het Nederlandse vestigingsklimaat.
De meningen lopen uiteen: men wordt aangetrokken door de allure van Amsterdam, de goede infrastructuur en vooruitstrevende academische wereld. Bedrijven klagen echter ook over de belastingdruk. 20% geeft aan hierdoor een vertrek te overwegen.
Als we het bedrijfsleven aan meer (duurzaamheids)eisen houden, zou dat het risico op leegloop vergroten. Maar hoe kan het dan dat alle internationale onderzoeken Nederland in 2022 in de top 20 belastingparadijzen wereldwijd plaatsen? Zouden bedrijven zich in dit geval echt laten weerhouden door extra duurzaamheidsmaatregelen?
Daarnaast vindt menigeen dat er al wel genoeg Europese wetgeving deze kant opkomt. Dus waarom zou Nederland daar zelf nog een schepje bovenop moeten doen? En inderdaad, er komt beprijzing op de CO2-uitstoot van bedrijven, er mogen straks geen benzineauto’s meer gemaakt worden en ook de bouwsector krijgt de komende jaren forse Europese maatregelen voor de kiezen.
“Als we duurzaamheid belangrijk vinden, dan moeten we bereid zijn om op andere zaken in te boeten.”
De crux zit hem dan ook niet alleen in meer normerend beleid, maar vooral ook in de handhaving ervan. Want wat is het nut van streng (Europees) beleid, als er geen ambtenarencapaciteit is om het te bewaken? Op dit moment wordt er weinig echt gehandhaafd op duurzaamheidsaspecten. Instanties hebben nu nog alleen het mandaat om bedrijven hierop aan te spreken, maar kunnen verder niet optreden. Hier moet verandering in komen. Alleen dan hebben normerende maatregelen ook daadwerkelijk het gewenste effect.
Lees ook: 4 op de 5 grote organisaties niet op koers voor netto-nuldoelen 2050.
Meer normering én controle
Wat voor overheid hebben we nodig om dit te realiseren? Een moderne, meer datagedreven overheid biedt mogelijkheden. Naast dat zij het goede voorbeeld moet geven met een sterk ‘intern’ verduurzamingsplan, waarbij het inzichtelijk maken, monitoren en actief verlagen van de negatieve milieu- impact op basis van data noodzakelijk is, biedt digitalisering kansen voor meer effectieve en efficiënte handhaving.
Controleprocessen kunnen op die manier arbeidsextensiever gemaakt worden, waardoor het ambtenarenapparaat en overheidsbudgetten minder zwaar worden belast. Bovendien beantwoordt dit aan de roep vanuit de maatschappij om meer transparantie in besluitvorming, ook met betrekking tot duurzaamheid. Daar kan inzicht in en duidelijke omgang met werkelijke prestatiegegevens mee helpen.
Daarnaast is sturen op duurzaamheidsdoelen ook een kwestie van afwegingen maken. Als we duurzaamheid belangrijk vinden, dan moeten we bereid zijn om op andere zaken in te boeten. Wellicht vertrekken enkele bedrijven wegens de strengere eisen, en zal er financiering moeten komen voor het handhaven en controleren van beleid. Het is voor een elementair doel: ons voortbestaan.
Kortom, de Nederlandse regering moet een breder spectrum aan middelen inzetten om haar duurzaamheidsdoelen te realiseren. Verduurzaming is een maatschappelijke randvoorwaarde die we alleen kunnen waarborgen door een gezonde mix van zowel stok als wortel.
De Nederlandse overheid blijft momenteel te veel weg bij normerend beleid, waardoor de effectiviteit en haalbaarheid van haar doelen sterk in gevaar komt. Tot slot moet handhaving een prominentere plaats krijgen in het beleid in de breedte. Alleen op die manier behoudt Nederland zicht op CO2 neutraliteit in 2055.