Het woonplaatsbeginsel Jeugdwet 2022: 7 tips voor zorgaanbieders

30 november 2021 Consultancy.nl

Begin 2022 gaat het nieuwe woonplaatsbeginsel Jeugdwet van kracht. Deze wet schrijft voor welke gemeente financieel verantwoordelijk is voor de jeugdhulp. Met verschillende aanpassingen aan de wet wil de overheid de uitvoeringslasten verminderen en het proces voor de jeugdige verbeteren.

Het huidige woonplaatsbeginsel binnen de Jeugdwet is gebaseerd op de woonplaats van de gezagsdrager van een jeugdige. In veel gevallen volgt het gezag niet uit de Basisregistratie Personen (BRP) en moet het gezagsregister geraadpleegd worden. Dit is een tijdrovende activiteit. Verder zijn er vaak wijzigingen van de woonplaats tijdens een hulpverleningstraject omdat gezagdragers verhuizen of het gezag verliezen.

Het nieuwe woonplaatsbeginsel gaat uit van de woonplaats waar de jeugdige staat ingeschreven, op moment van de zorgvraag. Wanneer de jeugdige niet meer thuis verblijft, geldt de woonplaats van de jeugdige voorafgaand aan de aaneengesloten periode van verblijf. Doel van het nieuwe woonplaatsbeginsel: het moet leiden tot lagere uitvoeringslasten, een eerlijkere verdeling en minder onduidelijkheid, waardoor de jeugdige sneller wordt geholpen.

Het woonplaatsbeginsel Jeugdwet 2022: 7 tips voor zorgaanbieders

Naar schatting heeft het nieuwe woonplaatsbeginsel een impact op zo’n 25.000 jeugdigen die met ingang van 1 januari 2022 ‘administratief’ zullen verhuizen naar een andere gemeente. Dit betekent dat een andere gemeente financieel verantwoordelijk wordt.

Impact op zorgaanbieders

Voor jeugdhulpaanbieders betekent de verandering een behoorlijke inhoudelijke en administratieve verandering. Meilin Schaap, adviseur bij gzicht, deelt zeven tips hoe zorgaanbieders kunnen toewerken naar een soepele overgang:

  1. Monitor of voor alle nieuwe verantwoordelijke gemeenten ook daadwerkelijk een nieuw contract is ontvangen en controleer deze contracten. Bundel hiervoor informatie van de huidige verantwoordelijke gemeenten op cliëntniveau en ontwerp een voortgangsregister.
  2. Let op het verschil tussen trajectfinanciering en budgetfinanciering. Bij trajectfinanciering is het van belang vroegtijdig contact op te nemen met de gemeentes om de overgang soepel te laten verlopen. Maak in geval van budgetfinanciering een overzicht per gemeente van de verschillende afspraken rondom aspecifieke of generieke toewijzingen.
  3. Inventariseer wat de impact is van het nieuwe woonplaatsbeginsel op de contracten met (nieuwe) onderaannemers.
  4. Analyseer nieuwe contracten op afwijkende productcodes, tarieven en uitvoeringsvarianten. Stel waar nodig nieuwe werkinstructies op voor declaratie en/of verantwoording en betrek de medewerkers hierbij voor een soepele overgang.
  5. Inventariseer op welke wijze je de overgangsregeling moet toepassen voor eventuele nieuwe contracten. Beoordeel op welke wijze je kan voldoen aan de (nieuwe) voorwaarden en uitvoeringsvarianten van de verschillende gemeentes.
  6. Vergelijk de huidige product-, tarief en contractafspraken met het nieuwe contract. Het eerste jaar moet een nieuwe gemeente het tarief van de oude gemeente overnemen en is de gemeente wettelijk verplicht dezelfde zorg aan te bieden. Let ook op de wijzigingen die na het overgangsjaar, vanaf 2023 gaan gelden.
  7. Zorg dat je administratief proces zó is ingericht dat je de nieuwe beschikkingen kan inlezen en dat je kunt declareren per 1 januari 2022.