Een derde van instellingen in jeugdhulp dreigt om te vallen

22 november 2018 Consultancy.nl

SVDL luidt de noodklok voor de jeugdhulp. Van de dertien gecertificeerde instellingen die in Nederland jeugdbeschermingstaken uitvoeren verkeert bijna de helft in financieel zwaar weer. Een derde van de instellingen dreigt zelfs binnen één tot twee jaar om te vallen. “Het stelsel van jeugdbescherming staat daarmee onder grote druk en de gevolgen zijn niet te overzien”, waarschuwt partner Arno Seinstra: “Landelijke actie is op korte termijn nodig.” 

Met de invoering van de nieuwe Jeugdwet in 2015 is de uitvoering van de jeugdhulp van het Rijk overgegaan naar de gemeenten. Sindsdien zorgen zij voor de financiering van de dertien gecertificeerde instellingen (GI’s) voor jeugdbescherming. De decentralisatie ging echter gepaard met een bezuiniging van zo’n €200 miljoen. Hierbij werd gesuggereerd dat deze korting niet ten koste zou gaan van de zorg, doordat de gemeenten beter dan het Rijk in staat zouden zijn problemen snel te signaleren en met preventief optreden de vraag naar gespecialiseerde zorg te verminderen. Toch trokken diverse experts al in 2013 deze redenering in twijfel: enige wetenschappelijke onderbouwing ontbrak, waardoor het eerder leek alsof een al bestaande bezuinigingswens werd gerechtvaardigd. 

Ook SVDL – voorheen SeinstraVandeLaar – voorzag al voor de invoering van de nieuwe jeugdwet de nodige problemen. Het organisatieadviesbureau voor de publieke sector sprak in de herfst van 2014 zijn verwachtingen uit voor de periode 2015-2018 en waarschuwde daarbij onder meer voor een vermindering van de productie, druk op de budgetten door vrijgegeven tarieven, een verstoorde relatie tussen gemeenten en GI’s en marktwerking die de toekomstige positie van de GI’s bedreigt.

“Grofweg zien we dat alle verwachte ontwikkelingen zich hebben voorgedaan”, constateert Arno Seinstra vier jaar later. “Er is veel discussie over de tarieven, contractvormen en bekostiging, er is onderlinge concurrentie ontstaan en er zijn nieuwe concurrenten bijgekomen. De productie is in absolute zin gedaald vanwege de afname van beschermingsmaatregelen. Met als overall gevolg: kosten zijn hoger, inkomsten zijn gedaald.”Een derde van instellingen in jeugdhulp dreigt om te vallenAdviseur Judith Gunnink voegt toe dat de problemen ook hebben geleid tot intensieve (interne) vragen die binnen de GI’s “veel tijd, aandacht en geld hebben gevraagd”. Ze noemt de (maatschappelijke) kosten van verschillende reorganisaties, perikelen rondom de relatie met opdrachtgevers (oftewel de gemeenten), vele transformatie-initiatieven, het hoge verloop van personeel door de werkdruk en onzekerheden. “Deze ontwikkelingen hebben geleid tot veel, vaak onvoorziene, kosten en onrust”, aldus Gunnink. “Flexibele schillen zijn verdwenen en er is een hoog verloop van personeel ontstaan met effecten op de kwaliteit en continuïteit van de zorg.”

Acute geldzorg

De optelsom van moeilijkheden heeft zich nu ook vertaald in grote financiële problemen voor de GI’s. Meer dan de helft leidde in 2017 verlies. “Er worden stevige rode cijfers geschreven. Het eigen vermogen is verdampt. Acute liquiditeitsproblemen dreigen bij een aantal”, vertelt Seinstra, die toevoegt dat de financiële problemen extra hard aankomen door de al verdwenen flexibele schillen: “Dat betekent dat nieuwe tekorten meteen leiden tot een nieuwe reorganisatie met aanverwante kosten. Bij een nieuw verliesgevend jaar wordt het voortbestaan in dat geval op hele korte termijn bedreigd. Als deze tendens zich voortzet, verwachten we dat in ieder geval een derde van GI’s zodanig in de financiële problemen komt, dat er een serieus risico ontstaat op liquidatie.” 

Gunnink legt uit waarom dit niet alleen een probleem is voor de getroffen GI’s: “Net zo goed als dat GI’s afhankelijk zijn van gemeenten, zijn gemeenten afhankelijk van GI’s. De rol van de GI’s is verankerd in de jeugdwet: uitsluitend gecertificeerde instellingen mogen kinderbeschermingsmaatregelen uitvoeren. Even kort door de bocht: zonder GI is er geen mogelijkheid tot het uitvoeren van beschermingsmaatregelen.” Mocht een GI wegvallen, dan moet er een oplossing worden bedacht. Dit zal echter gepaard gaan met hoge kosten en – misschien nog erger – aanzienlijke gevolgen voor personeel én cliënten. Gunnink: “Er is binnen de GI’s ontegenzeggelijk veel kennis en ervaring die voor een deel verloren dreigt te gaan als GI’s verdwijnen.”

Actie vereist

Om het tij te keren moet er volgens Seinstra snel actie worden ondernomen: “Als er landelijk niks wordt gedaan, ontstaat er op korte termijn waarschijnlijk een onbeheersbaar proces met grote risico’s voor de continuïteit van de jeugdhulp.” Kortetermijnmaatregelen die volgens hem zouden helpen zijn landelijke afspraken over tarieven die kostendekkend zijn en landelijke financiële bijstand voor GI’s die om dreigen te vallen. Op de lange termijn zijn er echter meer maatregelen nodig, waarbij een discussie op landelijk niveau moet worden gevoerd en een rol is weggelegd voor zowel gemeenten als de GI’s zelf.

“Wat essentieel lijkt is dat er meer begrip en vertrouwen komt tussen de GI’s en de gemeenten.”
– Arno Seinstra 

“Wij denken dat er een landelijke visie moeten komen op de positie en de duurzaamheid van de GI”, geeft Gunnink aan. “Daarbij zouden alle opties bekeken moeten worden. Van een landelijke GI-organisatie met regionale vestigingen, het herpositioneren van de huidige GI-taken bij andere organisaties, tot het volledig vrijlaten van de taakuitvoering voor andere marktpartijen.” Seinstra en Gunnink onderkennen dat bij deze laatste optie zakelijkheid de boventoon zal gaan voeren boven inhoud. “De politieke vraag is of dat slecht is, maar het antwoord op die vraag moet komen uit een discussie wat we met de jeugdhulp willen en dan in het bijzonder met de taken van de GI”, aldus Seinstra.

Wat betreft de gemeenten constateren de adviseurs dat die nog altijd zoekende zijn in het vormgeven van hun opdrachtgeversrol. “Met veel wisselingen in vormen van contractering en bekostiging tot gevolg”, vertelt Gunnink. “Op zijn zachtst gezegd is er nog niet altijd balans in de opdrachtgever/opdrachtnemer-relatie.” Seinstra vult aan: “Wat essentieel lijkt is dat er meer begrip en vertrouwen komt tussen de GI’s en de gemeenten. En dat de rol van opdrachtgever en opdrachtnemer veel professioneler wordt opgezet en wordt ingevuld. Inzicht en begrip via overleg zijn daarvoor nodig. Op bestuurlijk niveau maar zeker ook op ambtelijk niveau.” 

De GI’s zelf, tot slot, moeten volgens Gunnink duidelijker zijn richting gemeenten: “GI’s moeten nog veel beter aangeven onder welke randvoorwaarden en tegen welke kostprijzen zij kunnen werken. Daarbij zouden zij ook intern kunnen kijken wat een goede kostprijs is en wat zij zelf kunnen doen om hun activiteiten efficiënter te kunnen uitvoeren.” Intern dienen ze daarnaast goed te kijken naar hun imago bij gemeenten en hoe dat veranderd kan worden. Verder doen ze er goed aan toekomstscenario’s op te stellen. En hoewel ze natuurlijk moeten proberen het hoofd boven water te houden, stelt Gunnink dat ze zich ook moeten voorbereiden op het ergste: “Zoals gesteld geldt voor een aantal GI’s dat zij niet veel tijd meer hebben. Dan moet er ook naar financiële noodscenario’s worden gekeken inclusief een mogelijk traject van liquidatie.” 

De adviseurs hopen echter dat het niet zover komt: “Wij denken dat het belangrijk is om alle maatregelen te nemen die nodig zijn om liquidatie te voorkomen, ook in het belang van gemeenten en vooral in het belang van cliënten”, aldus Seinstra. “Vanzelfsprekend is de situatie die we hier geschetst hebben per GI verschillend. De omvang van het probleem en de noodzaak om iets te doen zijn echter inmiddels een landelijk vraagstuk geworden.”