Lage rentes en kosten drukken winst van Europese bankensector
De Europese bankensector bevindt zich in een uitdagende periode. Lage rentes, hoge kosten en eisen op het gebied van risicovoorziening zetten de winstmarges onder druk. Vergelijkingen tussen verschillende Europese landen en banken laten soms zeer grote individuele verschillen zien, waarbij de zuidelijke landen vaak onder de maat presteren. Dit blijkt uit onderzoek van strategisch advieskantoor A.T. Kearney.
Het zijn al jarenlang bewogen tijden voor de bankensector. Hoewel men de financiële crisis van 2008 inmiddels redelijk te boven lijkt te zijn, hebben banken anno 2017 te maken met veel strengere eisen rond compliance. Daarnaast dragen ook de lage rentes en snelle technologische vooruitgang bij aan de onrust binnen de sector. In de zesde editie van de ‘Retail Banking Radar’, getiteld ‘The Tide of Changes Shifts All Banks’, neemt A.T. Kearney de laatste trends en ontwikkelingen binnen de Europese bankensector onder de loep. Voor het onderzoek zijn bijna honderd banken uit 22 landen uitgebreid geanalyseerd, die samen zo’n 60% tot 90% van de plaatselijke markt beheersen.
Uit het rapport komt naar voren dat het geleidelijke herstel van de bankensector zich voortzet en dat, inmiddels bijna tien jaar na het uitbreken van de crisis, de niveaus van voor die tijd weer worden gehaald. Dit tegen een achtergrond van een breder economisch herstel, met name voortgedreven door een stijging van de consumentenuitgaven, vooral het gevolg van een toename van het gemiddelde besteedbare inkomen. Ondanks dit economisch herstel, merken de onderzoekers op dat de prestaties van de bankensector het afgelopen jaar met name werden bepaald door het rentebeleid van de Europese Centrale Bank (ECB). Ten aanzien van de Europese markt zorgde dit er onder meer voor dat de situatie sinds vorig jaar licht is verslechterd.
Lagere winstgevendheid
De winstgevendheid van de Europese bankensector nam af, ondanks de verdere stijgingen in zowel leningen (‘loans’) als stortingen (‘deposits’). Jarenlange herstructureringen, verkleining van het personeelsbestand, sluiting van filialen en digitalisering ten spijt, zijn de operationele kosten bij banken nog altijd hoger dan wenselijk wordt geacht, aldus de onderzoekers.
Een van de belangrijkste redenen die wordt aangedragen voor de tegenvallende winsten is dat banken nog niet goed in staat gebleken zijn hun businessmodellen aan te passen aan de lage rentestand van de laatste jaren. Retailbanken verdienen hun geld van oudsher hoofdzakelijk dankzij rente. De overgang naar een ander verdienmodel, waarbij de nadruk meer ligt op tarieven en commissies, zal volgens de adviseurs nog de nodige inspanningen vergen.
Een andere remmende factor is de sinds de crisis flink gedaalde kredietwaardigheid. Hoewel er sinds het dieptepunt van 2012 wel verbetering is geboekt, hebben de meeste Oost- en Zuid-Europese landen nog altijd te maken met grote uitstaande en risicovolle kredieten. De onderzoekers merken in zijn algemeenheid op dat er veel en grote onderlinge verschillen bestaan tussen de prestaties van Europese banken, ook binnen individuele landen.
Zes indicatoren
Om de prestaties van banken met elkaar te kunnen vergelijken maakt de Retail Banking Radar gebruik van zes indicatoren: inkomsten per klant, inkomsten per werknemer, verhouding tussen de netto rente-inkomsten en totale inkomsten, efficiëntieratio, verhouding tussen de risicovoorzieningskosten en de totale inkomsten, en winst per klant. Ten opzichte van 2015 zijn de scores voor vijf van deze zes indicatoren verslechterd. De enige indicator waarop vooruitgang is geboekt, is die van het inkomen per werknemer. Hierin tonen de doorgevoerde herstructureringen zich, waarin veel werknemers afvloeiden zodat de loonkosten voor veel banken flink daalden.
Op alle overige punten scoorden de banken dus lager dan een jaar geleden. A.T. Kearney wijt de achteruitgang onder meer aan een terugval in de totale inkomsten en het negatieve effect van de hoge risicovoorzieningen waar Italiaanse banken onder te lijden hadden. Ook wordt er per indicator gekeken naar de oorzaken achter de terugval ten opzichte van een jaar geleden.
De inkomsten per klant daalden van €650 in 2015 naar €633 in het afgelopen jaar, oftewel met 2,6%. Dit kwam onder meer door de lage rentes en teruglopende toelages. Bovendien is de daling grotendeels het gevolg van de slecht presterende banken in Spanje en Italië, waar de inkomsten per klant met respectievelijk 8,6% en 6,6% terugliepen. Turkije vormde juist een positieve uitzondering op de dalende inkomsten per klant, met een stijging van 12%.
De enige indicator die de afgelopen vijf jaar continue verbetering heeft laten zien, is die van de inkomsten per werknemer. In 2016 was er een verbetering van 2,4% en ten opzichte van de pré-crisis jaren is er een stijging van 10% gerealiseerd. De belangrijkste oorzaak hiervoor is een 3% afname in de hoeveelheid personeel sinds 2015, met name voortgedreven door efficiencyslagen en steeds verdergaande automatisering. De meeste productiviteitswinst werd met 12% geboekt in de Benelux, gevolgd door de UK met 10%.
De verhouding tussen de netto rente-inkomsten en de totale inkomsten is de laatste vijf jaar vrij stabiel rond de 67% blijven hangen. Mogelijkheden om omzet te genereren door meer gebruik te maken van dienstverlening waar een vergoeding tegenover staat, zijn sterk afhankelijk van de verschillen tussen markten, onder meer wat betreft regulering. In de Benelux en de UK maken rente-inkomsten een nog belangrijker uit deel van de totale inkomsten (bijna 80%). Een afname van zowel de hoeveelheid verstrekte leningen als de ontvangen commissie-inkomsten in Nederland worden genoemd als een van de oorzaken hiervoor.
Ook de efficiëntieratio is gedurende de laatste jaren niet veel veranderd, tussen 2007 en 2015 heeft deze steeds geschommeld tussen de 60% en 63%. Het afgelopen jaar was er een stijging van 1,1%, waardoor de verhouding nu dicht tegen de 64% uitkomt. Ook hier zijn weer grote verschillen zichtbaar tussen individuele landen. De best presterende landen op dit gebied zijn Spanje, Turkije en de Scandinavische landen, waar het percentage onder de 55% uitkomt, onder meer dankzij rigoureuze bezuinigingstrajecten de afgelopen jaren. De landen waar in verhouding met de inkomsten de meeste kosten worden gemaakt, zijn Oostenrijk, Duitsland en Frankrijk, waar de meer gefragmenteerde bankensector zich minder snel hervormt.
De verhouding tussen de risicovoorzieningskosten en de totale inkomen boekte een stijging, van 7,5% naar 9%, nadat er in de afgelopen jaren juist een daling had plaatsgevonden. Het negatieve resultaat van dit jaar is wel grotendeels toe te schrijven aan Italië en Portugal. Zo hebben Italiaanse banken hun risicovoorzieningskosten moeten verdubbelen om voorbereid te zijn op eventuele problemen met kredietonwaardige klanten. Wat betreft deze indicator zijn de verschillen tussen landen soms extreem groot: in Duitsland zit men op 0,4% terwijl dit in Italië en Portugal meer dan 40% is.
De winst per klant, ten slotte, daalde sinds 2015 met 14,3% tot een bedrag van €164. Hier merken de onderzoekers meteen bij op dat deze terugval grotendeels is toe te schrijven aan Italië. Zou deze verhouding in Italië gelijk zijn gebleven, dan zou het Europese gemiddelde met slechts 5% gedaald zijn, van €191 naar €182. Ook wordt er op gewezen dat er veel andere regionale verschillen schuilgaan onder het gemiddelde. Zo zag Oost-Europa de winst per klant flink toenemen sinds 2008, terwijl het Zuid-Europese gemiddelde op -€17 uitkomt, wederom vooral door Italië: de overige zuidelijke landen komen gemiddeld op €52 uit.
Individuele banken
In het onderzoek keek A.T. Kearney ook naar de prestaties van individuele banken. Deze worden echter sterk beïnvloed door lokale marktomstandigheden en macro-economische ontwikkelingen. Om hiervan te kunnen abstraheren, hebben de onderzoekers de prestaties van elke bank afgezet tegen diens eigen markt. Hierbij werden vier soorten banken onderscheiden: de zogeheten ‘struggling incumbents’, waarvan de inkomsten per klant in 2014 boven het marktgemiddelde lagen, maar die tussen 2014 en 2016 onder het marktgemiddelde hebben gepresteerd; ‘tail-end banks’, die in 2014 al ondergemiddeld presteerden en daar tussen 2014 en 2016 mee doorgingen; ‘revenue challengers’, die in 2014 minder inkomsten per klant hadden dan gemiddeld maar tussen 2014 en 2016 bovengemiddeld presteerden; en tot slot ‘revenue champions’, van wie de inkomsten per klant in 2014 bovengemiddeld waren en die tussen 2014 en 2016 beter presteerden dan het gemiddelde.
Ongeveer 19% van de banken zijn revenue champions en zo’n 29% valt onder de revenue challengers. De revenue champions weten 10,5% meer rentebaten en 5,4% meer commissies per klant te genereren dan het marktgemiddelde, terwijl dit bij de revenue challengers 11,6% en 4,2% is. Het grootste deel van de banken presteert echter beneden het marktgemiddelde: 34% maakt deel uit van de struggling incumbents en 19% behoort tot de categorie van de tail-end banks, samen goed voor ruim 52%. De struggling incumbents scoorden daarbij 10,5% lager dan het marktgemiddelde op rentebaten en 4,2% lager op commissie-inkomsten. Bij de tail-end banks is dit respectievelijk 11,2% en 1,7% beneden het gemiddelde.
HSBC springt op kostenvlak het meest in het oog. De Britse bank heeft de operationele kosten met bijna 20% weten terug te schroeven – ter vergelijking, ING wist op dit punt een verbetering van bijna 4% te realiseren. Andere banken die een flinke efficiencyslag hebben geslagen in hun kostenstructuur zijn BAWAG (Oostenrijk), Akbank (Turkije) en Danske Bank (Denemarken).
De onrust binnen de bankensector heeft volgens de onderzoekers geleid tot een herwaardering van het aloude axioma dat zegt dat efficiëntie cruciaal is om winstgevend te kunnen zijn. Tegelijkertijd wordt opgemerkt dat veel banken op dit gebied nog een lange weg te gaan hebben, waarbij een aantal mogelijke maatregelen wordt aangedragen. Zo is het mogelijk om vanuit een ander perspectief te kijken naar de inzet en motivatie van personeel en kunnen het distributiemodel van bepaalde bedrijfsonderdelen, waaronder het operations-model en het IT-model, verder worden getransformeerd. Ook zijn er mogelijkheden tot versimpeling en innovatie van het inkoopproces.
De toekomst
Naar de toekomst toe schetsen de onderzoekers, rekeninghoudend met de tumultueuze periode waarin de bankensector zich momenteel bevindt, drie mogelijke scenario’s voor de sector. De eerste mogelijkheid, getiteld ‘open banking’, houdt rekening met de mogelijk aanzienlijke gevolgen van de verplichting voor banken vanuit PSD2 om ‘derde partijen’ toegang te geven tot hun gebruikersdata (als de bijbehorende gebruikers daarom vragen). Dit biedt veel kansen voor disruptie van de markt, waarbij twee gevolgen door de consultants worden uitgelicht. Ten eerste wordt het behouden van klanten steeds uitdagender en ‘derde partijen’ zouden zich kunnen ontpoppen als tussenpersoon tussen bank en klant. Ten tweede verwachten de onderzoekers dat het verdienmodel van banken verder zal verschuiven van het aanbieden van producten naar het aanbieden van diensten.
Ter onderbouwing van het tweede potentiële scenario, ‘global shocks’, verwijzen de onderzoekers naar de politieke onrust van het afgelopen jaar, met name de Brexit en de verkiezing van Trump. Hoewel de onderzoekers zich niet wagen aan specifieke voorspellingen over waar deze gebeurtenissen op de lange termijn toe zullen leiden, beschouwen ze het als relatief gemakkelijk om te voorzien dat deze verschuivingen mogelijk slechts het begin vormen van een aantal grote geopolitieke verschuivingen waar (bank)bestuurders de komende jaren mee moeten zien om te gaan.
De derde en laatstgenoemde mogelijkheid wordt aangeduid als de ‘rise of the giants’. Historisch gezien behoren banken tot de grootste instellingen met de meeste (lobby)invloed, maar de laatste jaren is deze positie steeds meer overgenomen door techbedrijven, waarbij partijen als Google, Amazon en Apple een serieuze bedreiging beginnen te vormen voor de branche. Het scenario van A.T. Kearney gaat over het geval dat zo’n speler zou besluiten de bankensector (volledig) te betreden, zoals eerder al in grote mate gebeurde bij de telecombranche. Hierbij zouden ze volgens de onderzoekers gebruik kunnen maken van hun huidige infrastructuur om efficiënt te opereren. Bovendien zouden ze de veel data waarover ze beschikken, inzetten om gericht potentiële klanten te benaderen. Ten slotte merken ze hierbij op dat de klantervaring waarschijnlijk leidend zou zijn voor de manier waarop de digitale giganten hun bankactiviteiten inrichten.
Gerelateerd: Bancaire sector zet herstel door, Europa valt uit de toon (analyse van BCG).