Een decennium decentralisatie: De tussenbalans

Over drie maanden is het alweer tien jaar geleden: de decentralisatie van de taken binnen het sociaal domein. Het was het begin van een flink nieuw takenpakket voor gemeenten én van een voortdurende discussie: is de decentralisatie een succes of een fiasco? We maken de tussentijdse balans op met Yorick van den Berg van B&A.
De ambities lagen hoog: door de uitvoering van de Wmo, Participatiewet en Jeugdwet over te hevelen van het Rijk naar de gemeenten, zouden burgers beter én goedkoper kunnen worden geholpen.
Mede dankzij de nabijheid van de gemeente tot haar inwoners, zou de ondersteuning sneller komen en beter aansluiten op iemands persoonlijke situatie. Ook moest er meer ruimte en steun komen voor mensen die anderen willen helpen en zou zelfredzaamheid worden gestimuleerd. En dit alles dus voor mínder geld – zo was de insteek.
Tien jaar later kunnen we vaststellen dat deze hoge ambities vooralsnog niet zijn waargemaakt. “Iedereen die dacht dat het nu eens volledig anders zou gaan, is mogelijk bedrogen uitgekomen”, stelt Yorick van den Berg.
Hervorming of bezuiniging?
Van den Berg geeft leiding aan de adviestak van B&A, een bureau dat zich volledig richt op het sociaal domein, met advies én uitvoering.
Het komt voor hem niet als een verrassing dat de decentralisatie nog niet alle beloofde vruchten afwerpt: “Grote veranderingen kosten veel tijd en bovendien waren de decentralisaties ook sterk ingegeven vanuit een bezuinigingsperspectief.”
Daarmee legt hij meteen de vinger op een punt van kritiek dat vanaf het begin al klinkt: de decentralisatie zou uiteindelijk vooral een verkapte bezuinigingsmaatregel zijn. Een stevige onderbouwing van de verwachte verbeteringen ontbrak.
“De inhoudelijke gedachte is goed. Het is alleen nog niet gelukt om die volledig te vertalen naar de praktijk.”
Van den Berg erkent dat de verwachting ‘beter én goedkoper’ wat al te optimistisch was. “De bijbehorende bezuiniging heeft geleid tot te veel neiging tot beheersing van kosten. En de uitkomst was helaas dat de kosten enorm groeiden ten opzichte van wat gemeenten ervan gehoopt en verwacht hadden.”
Geld, geld, geld
Zo verzandde de discussie rond het sociaal domein – zoals zovele discussies – uiteindelijk in getouwtrek over geld. Daarin kregen de gemeenten deels wat ze wilden: het Rijk besloot toch meer middelen ter beschikking te stellen. “Toen was het financiële tekort weer aardig weggewerkt”, vertelt Van den Berg.
En waar de discussie rond geld waarschijnlijk nooit zal ophouden, ziet hij wel dat de nadruk ietwat verschuift. “Na bijna tien jaar is er sprake van een stabilisatie in de kostenontwikkeling in de Wmo. Bij de jeugdzorg is er een forse verhoging van de rijksmiddelen, zodat inmiddels steeds meer gemeenten beter uitkomen met de jeugdzorgmiddelen.”
Het illustreert ook dat de focus op geld geen recht doet aan de complexe werkelijkheid: een goed werkend sociaal domein vraagt – uiteraard – om veel meer.
“Het bizarre is dat we nu in de situatie zitten dat er wel middelen zijn voor hulp en ondersteuning, maar dat we een uitdaging zien bij de inzet van voldoende personeel”, schetst Van den Berg. “Er is daardoor een risico dat bewoners niet of laat worden geholpen. Het geld is nu niet het grote probleem, maar het personeelstekort. Dat leidt tot wachttijden en wachtlijsten.”
Tien jaar is niet lang
Problemen zijn er dus nog genoeg. Maar dat betekent níet dat Van den Berg tegen de decentralisatie is. “De inhoudelijke gedachte – dichterbij organiseren en zorgen voor samenhang in het sociaal domein – is goed. Het is alleen nog niet gelukt om die gedachte volledig te vertalen naar de praktijk.”
Daarbij refereert hij naar zijn eerder punt: grote veranderingen kosten veel tijd. En dan is zelfs tien jaar relatief kort: “De praktijk is nog steeds dat er veel vanuit verschillende kokers gewerkt wordt. Dat is blijkbaar lastig uit te roeien.”
“De netwerksamenwerking tussen meerdere uitvoeringspartners – denk bijvoorbeeld aan de jongerenwerker, de school, het wijkteam en de jeugdverpleegkundige – is nog steeds niet vanzelfsprekend”, legt hij uit. “Gezamenlijk en organisatiegrensoverschrijdend leren en verbeteren is jammer genoeg nog niet de norm.”
Gelukkig ziet hij wel vlakken waarop het inmiddels beter gaat. “Een positieve ontwikkeling is dat gemeenten steeds meer gaan voor langjarige partnerschappen met uitvoerende organisaties. De elkaar snel opvolgende aanbestedings- en inkooptrajecten zijn geluwd.”
Te veel controle
Tegelijkertijd zijn er ook weer nieuwe uitdagingen bijgekomen. Zo zitten gemeenten nu ook opgescheept met veel “opruimwerk van falend Rijksbeleid”, legt Van den Berg uit. Met als ultiem dieptepunt de toeslagenaffaire.
Hij geeft aan dat gemeenten ook veel kunnen leren van wat daar fout is gegaan. “Het is een schoolvoorbeeld van hoe te veel beheersing en controle – en geen vertrouwen in bewoners – leidt tot uitkomsten die je achteraf met veel inzet en moeite moet corrigeren.”
Gemeenten moeten er volgens Van den Berg voor waken dat ze niet in dezelfde valkuil stappen. “Uit veel van onze opdrachten blijkt dat ook gemeentelijke hulp en regelingen niet meer uit te leggen zijn aan bewoners. Ze zijn opgesteld vanuit de belevingswereld van mensen met wie het goed gaat.”
“We stellen ons de vraag: wat gebeurt er met de bewoners als we bepaalde werkzaamheden niet meer doen?”
“Neem bijvoorbeeld gemeentelijke toeslagen die ervan uitgaan dat je inkomen stabiel is, terwijl je een nulurencontract hebt. Het gevolg is dat bewoners nergens gebruik van maken omdat ze het risico op terugbetalen onoverkomelijk vinden – €75 is al snel het verschil tussen een week wel of geen boodschappen kunnen doen.”
Impact in beeld brengen
Ook voor gemeenten zelf blijft het huishoudboekje altijd een onzekere factor. “De financiering komt uiteindelijk toch grotendeels vanuit het Rijk”, aldus Van den Berg. “Daar hebben organisaties in het sociaal domein zelf geen directe invloed op, en de gemeenten ook maar beperkt.”
Nu het nieuwe kabinet de miljoenennota heeft gepresenteerd, reageert de Vereniging van Nederlandse Gemeenten teleurgesteld. Wel zijn er enkele lichtpuntjes. Zo wordt vooruitlopend op een andere financiering extra geld gereserveerd voor de Wmo en vervalt voor volgend jaar een extra bezuiniging van €511 miljoen op de jeugdzorg. De bezuiniging van €1 miljard voor 2026 blijft wel staan.
Juist omdát je als organisatie in het sociaal domein geen invloed hebt op dergelijke besluiten, moet je er altijd op zijn voorbereid, benadrukt Van den Berg. “Bijvoorbeeld door scherp in beeld te hebben welke structurele en welke incidentele financiële middelen je nu hebt.”
“Werkzaamheden die je nu uitvoert op basis van incidentele middelen – denk aan de toeslagenaffaire, inzet van GALA, SPUK en IZA – zijn voor de gemeente het makkelijkst te beëindigen, en vormen dus een risico”, legt hij uit.
Wat echter bovenal de kunst is, zo benadrukt hij, is om de meerwaarde en impact van alle werkzaamheden goed in kaart te brengen. “Daarmee heb je ook gelijk in beeld waar je, als er moet worden bezuinigd, eventueel wel en zeker níet mee moet stoppen.”
Het is een les die ook Van den Berg en zijn collega’s zelf ter harte nemen. “Als B&A willen we aantoonbare vooruitgang leveren. We stellen ons de vraag: wat gebeurt er met de bewoners als we bepaalde werkzaamheden niet meer doen? Want dat is waar het uiteindelijk allemaal om gaat: de levens van mensen beter maken.”