Inhaalcapaciteit nodig om wachtlijsten transgenderzorg te verkorten
Hoe de vraag naar transgenderzorg zich in de toekomst gaat ontwikkelen is onduidelijk, maar inhaalcapaciteit is zeker nodig om de wachttijden te verkorten. Dat concludeert SiRM in een nieuwe studie in opdracht van ZonMw.
De transgenderzorg in Nederland staat de afgelopen jaren steeds meer onder druk. Het aantal trans personen dat medische hulp zoekt is snel gestegen, terwijl de capaciteit flink achter bleef bij de opgelopen vraag.
Dit leidt tot lange wachtlijsten. Zo’n 7.000 mensen wachten nu op hun indicatiestelling voor somatische transgenderzorg – kortgezegd de evaluatie waarin wordt bepaald welke zorg voor deze persoon gewenst en passend is. Vaak wachten zij ook jarenlang: in juli 2022 was de gemiddelde wachttijd tussen aanmelding en een intake voor diagnostiek en indicatiestelling opgelopen tot bijna twee jaar.
Eerder onderzoek liet zien dat deze lange wachtperiode een sterk negatieve invloed heeft op onder meer het mentale welzijn en de maatschappelijke positie van de mensen die op deze zorg wachten.
Hier moet dus verandering in komen, besloot het ministerie van VWS. Onbekend is echter hoe de vraag naar transgenderzorg zich de komende periode gaat ontwikkelen en hoeveel capaciteit nodig is om tijdig aan de zorgvraag te voldoen.
Daarom vroeg het ministerie aan ZonMw (een financieringsorganisatie van innovatie en onderzoek in de gezondheidszorg) om onderzoek te faciliteren. SiRM, een strategisch adviesbureau voor de zorg, werd ingeschakeld om de verwachte ontwikkeling van de vraag naar transgenderzorg en de hiervoor beschikbare capaciteit te onderzoeken.
Veel onduidelijkheden
De vraag naar transgenderzorg blijkt afhankelijk van zoveel factoren dat het onmogelijk is om met enige zekerheid een voorspelling te doen over de wijze waarop deze zich zal ontwikkelen, concluderen de onderzoekers van SiRM.
Ook verschilt de vraag per type transgenderzorg. “Zo is de vraag naar behandeling met geslachtshormonen veel groter dan de vraag naar vermannelijkende genitale chirurgie.”
De enige beschikbare, relevante cijfermatige informatie betreft demografische ontwikkelingen, die slechts een bescheiden invloed hebben op de vraag naar transgenderzorg. Verder is er vooral veel onzeker.
Om te beginnen bestaan er verschillende opvattingen over wat onder trans personen wordt verstaan. SiRM hanteerde de volgende (brede) definitie: “Trans personen zijn alle personen die hun gender anders beleven dan het geslacht wat zij bij de geboorte toegekend hebben gekregen.”
“Wat wij hierbij niet weten, is hoe je de uitbreiding van het aanbod kunt realiseren.”
Uitgaande van deze definitie, bestaat iets meer dan 1% van de Nederlandse bevolking uit trans personen. Zij hebben echter lang niet allemaal een vraag naar medische transgenderzorg. Deze vraag wordt bovendien beïnvloed door vele maatschappelijke en zorginhoudelijke factoren – denk aan tolerantie, acceptatie, zichtbaarheid van trans personen en de (on)toegankelijkheid van zorgvoorzieningen.
Om te midden van al deze onzekerheid toch wat grip te bieden, stelde SiRM vier scenario’s op. “De geschatte invloed op de nieuwe vraag naar transgenderzorg verschilt sterk per scenario, zowel in termen van het aantal mensen wat zich als trans identificeert als in hun vraag naar specifieke typen transgenderzorg”, aldus de onderzoekers.
Inhaalcapaciteit is nodig
Welke van de vier scenario’s ook het dichtst bij de werkelijkheid zal blijken te liggen, één ding is al wel duidelijk: er is inhaalcapaciteit nodig om de wachttijden te verkorten.
Hoe sterk het zorgaanbod exact moet groeien kunnen de onderzoekers niet zeggen, gezien de onduidelijkheid over de ontwikkeling van de vraag. Wel stellen ze dat in de meeste scenario’s rond de 10 jaar inhaalcapaciteit nodig is om de gemiddelde wachttijd voor diagnostiek en indicatiestelling te laten dalen tot binnen de landelijke normen die hiervoor afgesproken zijn.
“Wat wij hierbij niet weten, is hoe je de uitbreiding van het aanbod kunt realiseren”, geeft Jan-Peter Heida aan, als partner van SiRM betrokken bij het onderzoek. “Hoe snel kan je mensen opleiden? Kunnen de bestaande instellingen dit doen, of zijn er meer instellingen nodig? Aan welke eisen moet een nieuwe zorgaanbieder voldoen alvorens open te kunnen gaan?”
“De zorg voor trans personen is een nieuw terrein dat sterk in ontwikkeling is.”
Het grootste knelpunt in de transgenderzorg blijkt momenteel de indicatiestelling. Tegelijk is dit juist een cruciaal moment – het is een noodzakelijke stap richting het ontvangen van somatische zorg. “Hierna komen vervolgstappen in beeld. Denk aan hormoonbehandelingen, chirurgische ingrepen en fertiliteitszorg”, leggen de onderzoekers uit.
“Helaas weten we overigens niet hoe de wachttijden voor de verschillende behandelingen veranderen als die indicatiestelling sneller gaat”, plaatst Heida als kanttekening. “Hormoonbehandelingen zijn bijvoorbeeld makkelijker op te schalen dan chirurgische ingrepen.”
Onbekend terrein
Tot slot wijst Fons Strijbosch, als senior consultant bij SiRM betrokken bij de studie, erop dat de vele onduidelijkheden er deels te maken hebben dat de zorg voor trans personen een nieuw terrein is “dat sterk in ontwikkeling is, ook voor zorgaanbieders zelf”.
“Vergelijk het maar eens met de oncologie of cardiologie, daar hebben we al decennialang betrouwbare gegevens over”, legt hij uit. “In de transgenderzorg is het nog heel moeilijk om over de lange termijn iets te zeggen.”
In dat kader zijn de berekeningen en modellen uit het onderzoek ook publiekelijk beschikbaar gemaakt. “We willen graag dat mensen meedenken. Dit kan helpen om de uitkomsten te kunnen verfijnen als er betere informatie beschikbaar is”, aldus Heida.