Sport- en beweegklimaat van Nederland is goed op orde
De Nederlandse overheid heeft haar sport- en beweegklimaat behoorlijk op orde. Nederlanders zijn duidelijk sportiever dan veel mensen in tal van andere ontwikkelde landen, en in verhouding tot de omvang van ons land presteren we erg goed in topsport. Daarnaast bewegen Nederlanders veel in vergelijking met inwoners uit de meeste overige EU-staten. Maar, ook al functioneert het sport- en beweegbeleid naar behoren, dan nog is er ruimte voor verbetering.
Na ruim een week van wintersporten staat Nederland nog altijd op een mooie derde plaats op de medaillespiegel van de Olympische Winterspelen in Pyeongchang. Met een vijfde plek op de Winterspelen van 2014 in Sotsji en een elfde plek op de Zomerspelen van 2016 in Rio de Janeiro, deed Nederland de ook de voorgaande edities zeer behoorlijk mee. Onder meer China, de Verenigde Staten en Rusland behaalden in 2014 en 2016 dan wel meer medailles, maar die landen hebben respectievelijk 1,3 miljard, 325 miljoen en 142 miljoen inwoners.
Met slechts 17 miljoen landgenoten presteert Nederland dus bovengemiddeld goed op het gebied van sport. Maar, aan wie ligt dat precies? Dat onderzocht Andersson Elffers Felix (AEF) in opdracht van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS). De conclusies van het adviesbureau – dat overheden en andere publieke en private organisaties ondersteunt bij strategische vernieuwingen en maatschappelijke vraagstukken – zijn gebundeld in het rapport ‘Beleidsdoorlichting Sport’.
Nederlanders in Europa
De goede prestaties zijn wellicht deels te verklaren aan de hand van de relatief hoge populariteit van sport in ons land. In het rapport wordt in dit verband verwezen naar een eerder onderzoek van de Europese Commissie (EC), waaruit blijkt dat er in Nederland in vergelijking met veel andere Europese landen flink op los wordt gesport: 58% van onze landgenoten sport regelmatig of met enige regelmaat. Alleen in Zweden (70%), Finland (68%) en Denemarken (65%) zijn de mensen nog sportiever. Nederland blijft met deze vierde positie onder meer Luxembourg (53%) en Ierland (52%) voor. Binnen Europa wordt er in Bulgarije (11%) het minst regelmatig gesport.
Uit hetzelfde EC-onderzoek blijkt dat Nederlanders, naast een actieve sportdeelname, in vergelijking met andere Europeanen ook nog eens meer actief zijn buiten de sport, waarbij ze dus vaker bewegen. Nederlanders rapporteren het vaakst (83%) dat zij regelmatig of met enige regelmaat enige andere vorm van fysieke activiteit ondernemen, zoals fietsen of tuinieren. Het aandeel van landgenoten dat aangeeft nooit een andere beweegactiviteit uit te voeren behoort ook tot de laagste van Europa. Wederom vormt Nederland samen met Zweden, Finland en Denemarken de top vier.
Evaluatie Rijksbeleid
De populariteit van sport is wellicht mede te danken aan de kwaliteit van de sportfaciliteiten in ons land. Onder meer op basis van de fraaie posities op de Olympische toernooien, concludeert AEF dat in Nederland “de sportvoorzieningen van een hoog niveau zijn”. Met ‘slechts’ €111 miljoen is de contributie van de centrale overheid aan die hoge scores overigens relatief beperkt. Want, het zijn vooral gemeenten (€1,1 miljard) en in nog hogere mate individuele huishoudens (€4,9 miljard) die de sport en beweging in Nederland financieren.
De invloed die het Rijk probeert uit te oefenen op het sportieve klimaat loopt deels indirect, aangezien het de eindverantwoordelijkheid draagt omtrent volksgezondheid. In het rapport wordt opgemerkt dat de overheid vanuit de grondwet de taak heeft om “maatregelen te treffen ter bevordering van de volksgezondheid” (artikel 22 lid 1) en de “voorwaarden te scheppen voor maatschappelijke en culturele ontplooiing en voor vrijetijdsbesteding” (artikel 22 lid 3). Er bestaat echter geen concrete sportwet of een ander wettelijk kader waarin een expliciete opdracht is opgenomen voor de minister van VWS.
Dit heeft tot gevolg dat er aan deze ministerspost – sinds enkele maanden bekleed door Hugo de Jonge – vrijwel geen uitvoerende taken kleven binnen het sportdomein. De minister heeft vooral een stimulerende rol, zoals onder andere naar voren komt bij de buurtsportcoachregeling en voorlichting aangaande sportblessures. De minister heeft dan wel een financiële rol, maar deze is beperkt en komt bijvoorbeeld ten tonele bij dopingbestrijding. Maar ook al heeft hij daar een financiële verantwoordelijkheid, ook op dat vlak is zijn rol aansporend ingericht, zoals bij de ontmoediging van het gebruik van verboden prestatieverhogende middelen.
Verder wordt sport vanuit het Rijk veelal ingezet als doel vanuit de intrinsieke waarde die eraan wordt toegekend. Naast dat er wordt geïnvesteerd in een verbreding van de toegang tot sport en op bewegen voor meer Nederlanders, wordt er in ons land continu aan gewerkt om sport verder te ontwikkelen. Ook wordt sport in toenemende mate ingezet om andere beleidsdoelen te realiseren. Al met al gaat concludeert AEF op dit gebied dat het vrij aardig gaat met het sport- en beweegbeleid in Nederland.
Meetproblemen
Terwijl de rol van minister De Jonge in het sport- en beweegdomein stimulerend is, worden er wel diverse instrumenten en doelstellingen opgenomen in de rijksplannen. De aanzienlijke hoeveelheid instrumenten en het beperkte budget hebben onontkoombaar tot gevolg dat de beschikbare raming per instrument beperkt is, waardoor de invloedsfeer van de minister ook begrensd wordt. Het blijkt echter dat de invloed van de door de minister ingezette middelen wel aanwezig is, aldus de onderzoekers, die daar echter aan toevoegen dat de mate van impact onbepaald blijft.
In zekere zin is dat niet zo verwonderlijk. Allereerst zijn niet alle factoren meetbaar waardoor de precieze impact van de minister van VWS onbekend blijft. Daarnaast heeft de minister slechts een krappe 2% van de ruim €6 miljard die wordt uitgegeven aan sport- en beweging tot zijn directe beschikking. Met zo’n gering aandeel in het totale Nederlandse sportbudget is het altijd lastig om precies in kaart te brengen wat de effecten zijn van deze inbreng.
Hierop voortbouwend, stelt AEF dat ook factoren zoals sportparticipatie moeilijk meetbaar zijn, waardoor de mate waarin aan de nagestreefde beleidsdoelen wordt voldaan evenzo moeilijk te beoordelen is. Toch tracht de Rijksoverheid in toenemende mate middels extra investeringen het Rijkssportbeleid te toetsen. Dit manifesteert zich bijvoorbeeld in het belang dat wordt gehecht aan de aantoonbare effectiviteit van sportinterventies, de aandacht voor de medaillespiegel, de factoren die bijdragen aan topsportprestaties en het meten van de maatschappelijke en economische impact van sportevenementen in Nederland.
In dit verband merken de onderzoekers in het rapport wel op dat de monitoring niet moet doorslaan: “Voorkomen moet worden dat onnodig veel middelen worden ingezet op monitoring die beter ingezet kunnen worden in de sport zelf."
Verbeterpunten
Terwijl het Rijksbeleid over het algemeen goed op orde is, ziet het adviesbureau wel ruimte voor verbetering. Omdat sommige beleidsdoelen moeilijk meetbaar zijn, zou de rijksoverheid er verstandig aan doen om voorafgaand te bepalen op welke wijze het beoogde resultaat gemonitord wordt. Daarmee wordt voorkomen dat een beleid wordt geïmplementeerd zonder dat het getoetst kan worden. Mocht een bepaald beleid an sich noodzakelijk maar niet meetbaar zijn, dan stellen de onderzoekers dat de onmeetbaarheid van resultaten expliciet benoemd moet worden. Op die manier ontstaan er geen misplaatste verwachtingen en is de monitoring realistischer begrensd.
AEF stelt daarom dat de overheid zou moeten investeren in onderzoek naar de factoren die de effectiviteit van instrumenten beïnvloeden, rekening houdend met de context en randvoorwaarden voor succesvolle implementatie. Het is bijvoorbeeld niet vast te stellen in hoeverre topsportevenementen bijdragen aan nationale trots, maar als dit onmeetbare gegeven vanaf het begin wordt erkend als zodanig, dan zal er hieromtrent geen valse hoop ontstaan. De onmeetbaarheid is dan immers ingecalculeerd, wat het Rijksbeleid meer sluitend maakt. Na publicatie van het rapport reageerde minister de Jonge van VWS positief op het advies van AEF.
Gerelateerd: Hoeveel verdienen Olympische atleten voor een gouden, zilveren of bronzen medaille?