Sportblessures kosten samenleving 532 miljoen euro per jaar

21 maart 2016 Consultancy.nl

De afgelopen jaren is het aantal sportblessures in Nederland fors toegenomen. Onder de jeugdige sporters in ons land ligt het aantal sportblessures naar schatting ruim 100.000 hoger dan in 2009, en bij de volwassen sporters nam het aantal blessures nog sneller toe. Totale kosten van al deze kwetsuren voor de samenleving: ruim €532 miljoen, waarvan ruim de helft op gaat aan fysiotherapie behandelingen.

Sporten is als een mes dat aan twee kanten snijdt. Aan de ene kant is het gezond, en zorgt het ervoor dat mensen lichamelijk fitter en vitaler zijn, maar aan de andere kant schuilen ongelukken in een klein hoekje als mensen intensief bewegen. Om inzicht te krijgen in de sportdeelname van Nederlanders en het aantal blessures dat hieruit voortkomt heeft minister Schippers van Volksgezondheid, Welzijn & Sport onlangs een extern bureau de opdracht gegeven om deze cijfers boven water te halen.

Het aantal sportblessures bij zowel kinderen als volwassenen in ons land neemt toe. Tussen 2009 en 2014 is het totaal aantal sportblessures van jongeren tussen de 12 en 17 jaar in Nederland met maar liefst 15% toegenomen van 680.000 naar 780.000. Ondanks het hoge niveau in 2014 lag het aantal blessures van jongeren in 2012 nog veel hoger – naar schatting op zo’n 900.000 blessures. Het aantal blessures waar spoedeisende hulpverlening (SEH) bij kwam kijken is daarentegen wel afgenomen, van 51.000 in 2009 naar 40.000 in 2013. Bij jongere kinderen (4-11 jaar*) was een gelijksoortige ontwikkeling zichtbaar, van 31.000 naar 22.000. Van deze groep kinderen moesten in 2013 uiteindelijk 1.200 opgenomen worden in het ziekenhuis, en bij de groep tieners lag dit aantal op 1.300.

Ten opzichte van de acht jaar daarvoor werd in 2014 een recordaantal blessures opgelopen door volwassen sporters in Nederland – circa 3,6 miljoen. In 2007 lag dit aantal nog op zo’n 2,7 miljoen, ruim 33% minder, en in de drie daaropvolgende jaren bleef het blessureniveau onder de grens van 3 miljoen. Vanaf 2010 is het aantal blessures echter ieder jaar toegenomen. Opvallend genoeg is ook bij de volwassenen het aantal SEH-behandelingen afgenomen ten opzichte van de jaren daarvoor, terwijl de ziekenhuisopnamen sterk fluctueren – van 7.000 in 2012 naar 4.800 in 2010. In 2013, het meest jaar met volledige cijfers, lag het aantal ziekenhuisopnamen van volwassen sporters met een blessure op 5.400.

Blessuregevoelige lichaamsdelen
Uit de data blijkt dat bij volwassen sporters vooral de benen het zwaar te verduren hebben. Van de 3,6 miljoen blessures zijn er 630.000 aan de knie, 500.000 aan de enkel en 360.000 aan het onderbeen. Heupen en bovenbenen zijn 290.000 keer de plek van blessure, net minder dan het aantal blessures aan de romp en wervelkolom. Tot slot lopen volwassen sporters relatief vaak blessures op aan hun schouders en sleutelbeen (250.000). Opvallend is dat bij jongeren de top 2 blessuregevoeligste lichaamsdelen omdraait. Met 150.000 blessures staan enkels bovenaan, net meer dan de 140.000 knieblessures die jongeren oplopen. Verder valt op dat deze blessures bij kinderen relatief sneller ontstaan dan bij volwassenen. Waar kinderen tussen de 12 en 17 jaar oud voor iedere 1.000 uur sporten 0,54 enkelblessures oplopen, en 0,50 knieblessures, is dit bij volwassen respectievelijk 0,31 en 0,39 per duizend sporturen.

Uit het onderzoek komt naar voren dat er met name twee factoren zijn die ten grondslag liggen aan de stijging in het aantal blessures. Ten eerste, er wordt simpelweg meer gesport. Onder kinderen van 4 tot 11 jaar oud is de sportdeelname vooral tussen 2011 en 2014 gestegen. Het percentage kinderen dat maandelijks een keer sport is toegenomen van 77,7% naar 84,4% in 2014. Circa 75% daarvan sport wekelijks (minstens 40 keer per jaar) – in de jaren voor 2012 lag dit percentage constant onder de 70%. Ook zijn kinderen steeds vaker lid van een sportvereniging.

Bij kinderen tussen de 12 en 17 jaar oud is het percentage dat maandelijks sport relatief stabiel gebleven, en ook het percentage wekelijkse sporters en het percentage dat lid is van een vereniging ligt rond het gemiddelde van de jaren daarvoor.

Bij volwassen is een lichte stijging te zien. Waar maandelijks sporten tot 2012 voor minder dan 60% normaal was, ligt het percentage dat maandelijks sport in 2014 op 61,2%. Wekelijks sporten kwam in 2013 voor het eerst sinds lange tijd boven de 50% uit. Lidmaatschap van een sportvereniging is echter onder volwassenen op zijn retour, van ruim een kwart in 2006 naar 20,6% in 2014. Opvallend is dat bij werkende Nederlanders het percentage sporters hoger ligt dan bij volwassen Nederland als geheel. In 2014 sportte 69,7% van de werknemers maandelijks (t.o.v. 61,2%), waarvan 56,4% wekelijks (t.o.v. 50,4%).

De tweede ontwikkeling die een verklaring biedt aan het stijgende aantal blessures is volgens het ministerie van VWS dat mensen in ons land over het algemeen minder fit zijn, en een gebrek aan kennis hebben over hoe zij met lichaamsbeweging om moeten gaan. Dat de groei van het aantal blessures niet alleen samenhangt met de groeiende sportdeelname blijkt uit het feit dat het aantal blessures per 1.000 sporturen is gestegen. Jongeren tussen de 12 en 17 lopen gemiddeld voor iedere 1.000 uren dat zij sporten 2,7 blessures op, een stijging ten opzichte van de 2,4 blessures in 2009. In het geval van volwassenen is het aantal blessures per 1.000 sporturen gestegen naar 2,2 – het hoogste niveau sinds 2006.

Kostenpost
Al met al vormen sportblessures een flinke kostenpost voor de Nederlandse maatschappij. Volgens de schattingen van VWS blijken de kwetsuren in 2014 meer dan €532 miljoen te hebben gekost, waarvan ruim een kwart het gevolg is van blessures van jongeren en kinderen. Ruim de helft van het totaalbedrag wordt uitgegeven aan fysiotherapie-behandelingen – de circa 7,4 miljoen behandelingen in 2014 hebben in totaal €290 miljoen gekost. Op plek twee in termen van behandelingen staat de huisarts (1,1 miljoen), maar qua kosten komt de huisarts op de derde plek met een kostenpost van €38 miljoen. De bezoeken aan specialisten en poliklinieken kosten met €120 miljoen veel meer. Daarna zijn het vooral de behandeling van de Spoedeisende Hulp en de ziekenhuisopnames die veel medische kosten met zich meebrengen, respectievelijk €34 miljoen en €20 miljoen.

* Van jongere kinderen bleek het lastiger om relevante landelijke schattingen te maken door gebrek aan geregistreerde data.