Participatiesamenleving verhoogt druk op de flexibele arbeidsmarkt
In 2013 was hij er opeens: de participatiesamenleving. In de eerste troonrede van Koning Willem-Alexander werd hij gemunt als ‘de transitie van de klassieke verzorgingsstaat naar de participatiesamenleving’. Direct schopte ‘participatiesamenleving’ het tot woord van het jaar 2013.
Toch werd het in de jaren erna angstvallig stil rondom dit begrip. Geen minister die nog naar de participatiesamenleving verwijst, om zijn of haar beleid te duiden. Nu de rook van de verkiezingen is opgetrokken en een kabinet Rutte III in de maak is, resteert de vraag wat er met de participatiesamenleving zal gebeuren.
Als het komende kabinet geen actie onderneemt, zal de participatiesamenleving wel eens een wolf in schaapskleren kunnen blijken te zijn. De effecten van de hervorming van de participatiesamenleving lijken namelijk onverwacht groot. Met name de hervormingen in de langdurige zorg hebben hun weerslag door in grote mate de druk op mantelzorgers te verhogen. Of, zoals het Sociaal Cultureel Planbureau (SCP) het stelt: de vraag naar informele zorg groeit en zal blijven groeien. Ook verandert de aard van mantelzorg. Eerder haalde je een keer boodschappen voor de buurvrouw, of hielp je bij de belastingaangifte op een moment dat het jou uitkwam.
De hervormingen van de participatiesamenleving vragen aan de zorgontvanger om voor meer medische structurele taken een beroep te doen op de sociale omgeving (lees: familie, vrienden, buren). En juist deze taken moeten op vaste momenten plaatsvinden en dat brengt extra druk mee voor de informele zorgverlener. Bij wie deze druk terecht komt? Momenteel is informele activiteit (zoals vrijwilligerswerk en mantelzorg) netjes verdeeld tussen mannen en vrouwen. De vraag is of dit in de toekomst zo zal blijven. De zorghervormingen van de participatiesamenleving geven steeds minder ruimte om zorgtaken na werktijden in te delen. De taken zullen terecht komen bij degenen die het meest flexibel met hun tijd om kunnen gaan: mensen die niet werken of part time of niet werken. En bij dit laatste ligt het probleem.
Druk op de flexibele arbeidsmarkt
Nederland heeft een unieke positie in de wereld: er werken nergens zo veel mensen part time als hier. Als je Nederland vergelijkt met andere Oeso-landen werken er in Nederland relatief meer dan 30% meer mensen part time dan in land nummer twee, Zwitserland. Alleen, het part time percentage geldt vooral voor vrouwen. Meer dan 60% van de vrouwen werkt part time, tegenover 19% van de mannen. Werkende vrouwen werkten dan ook gemiddeld 25 uur per week in 2015.
De vraag is wel of mensen zich realiseren dat de participatiesamenleving de druk op de flexibele arbeidsmarkt verhoogt, en dat dit een politieke keuze is. Zo heeft men zich in Zweden juist ten doel gesteld werkenden optimaal te ondersteunen met kinder- en ouderenvoorzieningen waardoor men de handen vrij heeft voor economische activiteit (arbeid). In mediterrane landen is het juist heel gebruikelijk om je ouders in huis te nemen wanneer zij hulpbehoevend worden; publieke ouderenzorg zit niet in het systeem van mensen. Slechts 4% van de Nederlanders is bereid hetzelfde te doen, ten opzichte van een 30% Europees gemiddelde.
In Nederland is het stelsel voor kinderopvang sowieso al minder ontwikkeld, en nu lijken de ouderenvoorzieningen zich daarbij aan te sluiten. Over het algemeen zal dit tot gevolg hebben dat er meer informeel werk verricht wordt en minder economische activiteit. Deze welvaart wordt daarmee onmeetbaar (informeel werk wordt niet meegerekend in het BBP). Ook zal de regering moeten inzien dat het tegenstrijdig is aan de ene kant arbeidsparticipatie van burgers te eisen en aan de andere kant zorgtaken naar hen over te hevelen.
De vraag aan het komend kabinet is dan ook hoe het deze toegenomen (informele) werkdruk over de Nederlandse samenleving verdeelt. Nu de rijksbegroting meer ruimte geeft voor investeringen liggen twee keuzes voor. Ofwel richting het Zweedse model waarbij arbeidsparticipatie gestimuleerd wordt en meer sociale voorzieningen gefinancierd worden, waaronder kinderopvang en zorgvoorzieningen voor ouderen. Ofwel het financieel stimuleren van de informele zorg, iets wat nu nauwelijks gedaan wordt, en arbeidsparticipatie minder hoog op de agenda zetten. Met name dit laatste ligt politiek zeer gevoelig. Echter, een keus hierin maken is ook erkenning geven voor het informele werk dat wordt verricht. Een nieuw kabinet kan zo voorkomen dat de participatiesamenleving de staat van emancipatie terugwerpt naar het Nederland van de jaren vijftig.
Een artikel van Siebe Stellingwerf, consultant bij Ecorys. Hij werkt momenteel aan een studie over de verzorgingsstaat.