Bijna helft jeugdhulpaanbieders vertoont ‘red flags’ in bedrijfsvoering
Bijna de helft van de jeugdhulpaanbieders in Nederland vertoont ‘red flags’ op het gebied van inkomsten en de bedrijfsvoering. Dat blijkt uit onderzoek van EY in opdracht van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
Aanleiding voor het onderzoek was de constatering van het ministerie dat de jeugdzorg onder druk staat. Hierdoor nemen de risico’s op niet-integere bedrijfsvoering toe, wat weer een gevaar vormt voor de toegankelijkheid, betaalbaarheid en/of kwaliteit van de jeugdzorg.
Wat ook een rol speelde is dat steeds meer jeugdzorgpartijen in handen komen van private equity-firma’s, die in de regel vooral uit zijn op winst. Het ministerie wilde in kaart brengen wat de impact hiervan is op de sector.
De onderzoekers van EY stelden in totaal veertien toetsingscriteria op voor wat wordt gedefinieerd als ‘niet-integere bedrijfsvoering’. Wanneer jeugdhulpaanbieders binnen een van deze criteria worden aangemerkt als niet-integer, wordt dat als een ‘red flag’ gezien.
Uit de doorlichting blijkt dat bijna de helft van de onderzochte jeugdhulpaanbieders red flags vertoont op kwantitatieve toetsingscriteria, met name op het gebied van jeugdhulpinkomsten, loonkosten en totale personeelskosten. Bovendien blijkt dat 30% van de jeugdhulpaanbieders rendementen boven de 7% behaalt.
De red flags kunnen allerlei redenen hebben, waaronder geldige verklaringen zoals bedrijfs- en beleidsmatige overwegingen, nuanceert EY. “Een red flag zegt op zichzelf nog niet dat de jeugdhulpaanbieder niet integer is, maar het onderzoek laat wel zien dat naarmate het aantal red flags per instelling toeneemt, het risico op niet-integere bedrijfsvoering stijgt”, schrijven de onderzoekers.
In veel gevallen zijn deze risicogevallen al bekend of zelfs aangepakt. Zo zijn bijna twee op de drie jeugdhulpaanbieders (60%) met de meeste red flags (zeven red flags) eerder onderzocht door de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd vanwege signalen van cliënten en ouders, of onenigheid met gemeenten over bedrijfsvoering.
De rol van private equity
Investeerders rukken steeds meer op binnen de zorgsector, wat leidt tot zorgen over woekerwinsten. Voormalig parlementariërs Peter Kwint (SP) en René Peters (CDA) riepen in de Tweede Kamer de regering op om “noodzakelijke stappen” te zetten om een einde te maken aan excessieve winstuitkeringen en private equity-partijen binnen de jeugdzorg.
In dat opzicht zijn de onderzoeksresultaten enigszins geruststellend: slechts een beperkt percentage jeugdhulpaanbieders wordt gefinancierd door private equity. Wel nam hun aanwezigheid toe: in 2022 vertegenwoordigden ze 5% van de totale jeugdhulpopbrengsten, een jaar eerder was dat 2%.
Ook het aantal winstuitkeringen lijkt vooralsnog beperkt. “In 2021 keerde slechts één jeugdhulpaanbieder dividend uit aan de private equity-houder, en in 2022 keerde geen van de acht betrokken jeugdhulpaanbieders dividend uit”, is te lezen in het EY-rapport.
Deze bevindingen zijn in lijn met eerder onderzoek van JBR. Het bureau stelde vast dat de invloed van private equity in de zorg weliswaar toeneemt, maar een groot deel van de overnames vindt plaats in andere zorgsegmenten, zoals mondzorg, ziekenhuizen en ouderzorginstellingen.
Toch stipt EY een punt van zorg aan. In vergelijking met de gehele jeugdhulppopulatie hebben jeugdhulpaanbieders onder beheer van private equity wel een hoger percentage van de ‘red flags’.
Volgens de onderzoekers is dit voornamelijk toe te schrijven aan “complexe financiële structuren”, waarin veelvuldig geldstromen plaatsvinden binnen de groepsstructuur. Daarnaast blijken de inkomsten per fte gemiddeld hoger te liggen, wat wijst op een gemiddeld hoger rendement per fte.
Aanbevelingen
Op basis van hun bevindingen pleiten de onderzoekers voor meer controle op de toetreding, bijvoorbeeld door een keurmerk of vergunning. “Hierdoor kunnen gemeenten vertrouwen op effectieve controle bij toetreding en indien er sprake is van niet-integere bedrijfsvoering na controle de vergunning intrekken.”
Ook het handhavingsinstrumentarium moet worden verbeterd. Ongeveer 40% van de jeugdhulpaanbieders wordt vastgelegd in DigiMV, het digitale portaal voor het aanleveren van de jaarverantwoording. De resterende 60% is in omvang te klein om via deze weg verantwoording af te leggen.
“Als reactie hierop hebben gemeenten hun eigen databases opgezet waar alle betrokken partijen hun gegevens moeten invoeren. Dit gebeurt echter zonder een uniform beoordelingskader, waardoor de invulling en kwaliteit van het toezicht afhankelijk is van de regio of gemeente waarin de hulp wordt verleend”, schrijft EY.
Ook raadt het kantoor aan om uniforme kaders op te stellen voor toezicht op consortia. Momenteel hanteren gemeenten nog verschillende benaderingen bij de inkoop en het toezicht op jeugdhulpaanbieders.
Sommige gemeenten hebben direct contact met talloze aanbieders, waarbij ze mogelijk niet de capaciteit of kennis hebben om op allemaal toezicht te houden. Anderen werken samen met enkele consortia, waarbij geen toezicht wordt gehouden op de onderaannemers die deze consortia gebruiken.
“Het advies is om alle gemeenten uniforme normenkaders te laten hanteren, gefaciliteerd door een regierol, om efficiënter toezicht te kunnen houden”, aldus EY.