Drie trends voor het laboratorium van de toekomst
Hoe ziet het laboratorium voor de volgende generatie eruit? Adviseurs van AT Osborne gingen samen met jonge promovendi op onderzoek uit. Ze beschrijven drie overkoepelende ontwikkelingen.
Om een helder beeld te krijgen van de toekomst van (universitaire) laboratoria ging AT Osborne in gesprek met onderzoeksgroepen van uiteenlopende disciplines met wisselende laboratoriumtypes. Bij vier universiteiten organiseerde het bureau ontwerpateliers met jonge promovendi. De deelnemers werd gevraagd om te kijken vanuit de ogen van de volgende generatie onderzoekers, die over vijftien jaar aan de beurt is: wat komen zij in 2035 tegen? Bij het beantwoorden van deze vraag koos AT Osborne drie vertrekpunten: (1) de community, (2) wonen en werken en (3) werken en de laboratoriumruimte
1. De community: van competitie naar samenwerking
Gekeken naar de toekomstige onderzoeksgemeenschap, moet het huidige individualisme in 2035 deels plaatsmaken voor de teamprestatie. Hierbij wordt een gezonde balans gevonden tussen competitie en teamwork, onder meer door een betere inrichting en waardering van de organisatie als groep. Momenteel is er volgens de deelnemers aan de ontwerpateliers te veel individualisme, wat leidt tot te weinig samenhang binnen thema’s. In het lab van de toekomst dat zij voor zich zien “wordt veel internationaal samengewerkt met andere wetenschappers. Instellingen van over de hele wereld, met specifieke kennis, werken samen. De onderzoekswereld is niet meer zo versnipperd.”
Hierbij ging het in de discussie ook veel over prestatiedruk. “Als daarin niet iets verandert, hebben we in 2035 een groot probleem”, is de consensus. Volgens de deelnemers leunt de erkenning en waardering van wetenschappers momenteel (te) zwaar op citaties en impactfactoren, resulterend in grote tijds- en prestatiedruk op het gebied van onderzoek en onderwijs. Op dit gebied constateert AT Osborne al wel wat beweging. Zo pleiten de belangrijke wetenschappelijke gremia gezamenlijk voor minder nadruk op aantallen publicaties, en meer erkenning en waardering voor het werk van de wetenschapper. “Vragen vanuit de samenleving gaan daarbij een cruciale rol spelen”, aldus AT Osborne.
2. Wonen en werken: ruimte voor privé en voor ontmoetingen
Wat de woon-werksituatie betreft, hechten de deelnemers aan de ontwerpateliers veel waarde aan de scheiding tussen werk en privé. Juist doordat promovendi hard werken – soms wel zeven dagen per week – is het belangrijk dat je in je woonsituatie echt even weg bent van de onderzoeksomgeving. Tegelijkertijd zien promovendi de internationale samenwerking sterk toenemen, waardoor je vaak korte periodes in het buitenland bent. Dit compliceert de behoefte aan zelfstandige woonaccommodatie.
Er zullen in dit verband meer woon-/werkaccommodaties moeten komen voor buitenlandse studenten. AT Osborne voorziet de opkomst van zogeheten ‘International Community Centres’: “Dit ICC is een volwaardige woonvoorziening. Je kunt er prima werk en privé scheiden, maar je kunt er ook gemakkelijk met collega-onderzoekers in contact komen. Voor deze onderzoekers is de ontmoeting namelijk erg relevant. Maar door de ontwikkelingen is de vraag naar deze locaties groot. Er zullen er dus nog wel meer bij moeten komen”, aldus de onderzoekers.
3. Werken en de laboratoriumruimte: flexibilisering en automatisering
Ten derde, tot slot, het laboratorium zelf. AT Osborne voorspelt dat toekomstig onderzoek steeds meer bestaat uit het analyseren van big data, waardoor het lab minder druk wordt bezocht. Om te voorkomen dat er veel leegstaande labruimte ontstaat, worden zogeheten ‘Mover Labs’ geïntroduceerd. Iedere labmedewerker heeft een eigen plek nodig in het lab – met eigen samples, oplosmiddelen en instrumenten – maar deze hoeft niet op een vaste plek te staan waar hij blijvend ruimte inneemt. In een Mover Lab heeft iedereen een compacte mobiele unit die na gebruik kan worden teruggeplaatst in het verzamelpunt. Zo wordt niet alleen ruimte bespaard, maar ook energie en CO2-uitstoot.
Nog een stap verder gaat de komst van ‘the Analyser’: “Hierbij wordt de operationele uitvoering van het experiment maximaal gerobotiseerd. De gedachte is dat de verschillende modulaire analyseopstellingen in een compact containment staan, die bediend worden vanaf een interfase, bijvoorbeeld aangesloten op The Mover lab”, aldus de onderzoekers. Hierdoor vinden analyses min of meer automatisch plaats: “Via het Internet of Things werkt apparatuur met elkaar samen en verbetert zichzelf. Zo zijn apparaten zelf in staat de beste oplossing voor de vraag van de onderzoeker te kiezen.”