Samenwerkingsverband van ziekenhuizen RAKU zet patiënt op één
Het Regionaal Academisch Kankercentrum Utrecht (RAKU) werd in 2015 gevormd door een samenwerkingsverband tussen ziekenhuizen. Common Eye was destijds nauw betrokken bij het fusieproces – vijf jaar na dato gaan de betrokken adviseurs in gesprek met drie artsen die nog steeds aan het RAKU verbonden zijn over wat het traject heeft opgeleverd.
De uitrol van het RAKU project in 2015 vormt voor Robin Bremekamp, Wilfrid Opheij en Johanneke Schilthuis mogelijk een van de meest bijzondere opdrachten waar ze als adviseurs aan hebben mogen werken.
Verschillende grote zorgorganisaties spraken de ambitie uit om een van de meest gespecialiseerde centra voor hoogcomplexe oncologie op te tuigen. Want, door kennis, capaciteit en investeringen te bundelen kunnen patiënten met kanker beter behandeld worden.
Omdat de intensieve samenwerkingsvariant – inmiddels zijn het St. Antonius Ziekenhuis, het Universitair Medisch Centrum Utrecht, het Meander Medisch Centrum, het Diakonessenhuis Utrecht en Ziekenhuis Rivierenland Tiel – innovatief was en concurrentiegevoelig van aard kon zijn, was goedkeuring van de toezichthouder (de ACM) nodig. Niet veel later ging RAKU van start.
Inmiddels is RAKU uitgegroeid tot één van de grootste behandelcentra voor buikkanker. Jaarlijks worden zo’n 350 mensen geopereerd aan de slokdarm, maag, alvleesklier, galblaas en lever. Elk ziekenhuis brengt z’n eigen specialisme in, waarbij operaties en behandelingen worden gekoppeld aan één ziekenhuislocatie.
Het trio van Common Eye begeleidde de uitwerking van het RAKU project. De blauwdruk werd gecreëerd na een intensief proces met medisch specialisten en bestuurders. Ook waren de adviseurs als procesbegeleiders betrokken bij het doorvertalen van de ‘requirements’ van de ACM naar de praktijk.
Om meer te weten over hoe medisch specialisten het traject hebben ervaren, en belangrijker, hoe het nu gaat, gingen Johanneke Schilthuis en Wilfrid Opheij in gesprek met: Jelle Ruurda, gastro-intestinaal en oncologisch chirurg in het UMC Utrecht; Geert Cirkel, werkzaam als internist-oncoloog in het Meander Medisch Centrum en het UMC Utrecht; en Robert Verdonk, maag-, darm en leverarts in het St. Antonius Ziekenhuis.
Sommige mensen hebben veel moeten opgeven. Hoe hebben jullie dat ervaren?
Jelle Ruurda: “We kwamen uit een situatie waarin er strijd was tussen het St. Antonius en het UMC Utrecht. De sfeer was verre van positief en dat is echt veranderd. Ik werk niet dagelijks samen met de chirurgen van het St. Antonius, maar wel met de MDLartsen en de medisch oncologen. We zijn nu deel van hetzelfde team.”
“De alvleesklierchirurgen uit het UMC Utrecht opereren twee dagen in de week in het St. Antonius. En een deel van de maag-, darm- en leverartsen uit het St. Antonius werkt in het UMC Utrecht. We hadden hier ook een patholoog, die zich helemaal had toegelegd op de pancreas. Hij doet dat nu veel minder en moet zich eigenlijk op andere pathologie focussen. De oncoloog in het Meander heeft er wat voor teruggekregen: hij kan zijn eigen patiënten chemotherapie geven en terugzien voor palliatieve behandeling. De ervaring verschilt dus per dokter, per ziekenhuis.”
Is het mogelijk? Samenwerken in één team vanuit verschillende ziekenhuizen?
Cirkel: “Op dit moment zijn het nog steeds losse ziekenhuizen en blijven we binnen de zorg in een soort concurrentiemodel zitten. Concurrentie is goed: het houdt je scherp en efficiënt. Maar kan ook een weerstandsprikkel zijn die verdere optimalisatie van het RAKU en netwerkvorming in zijn totaliteit tegenhoudt.”
“Mij is het gelukt een dubbelrol in twee ziekenhuizen te krijgen: ik werk in het Meander, maar heb ook een aanstelling bij het UMC Utrecht. Dat is uitdagend, maar ook heel mooi: je hebt twee verschillende computersystemen en in twee verschillende ziekenhuizen patiënten rondlopen. Het grote voordeel is dat patiënten een enorme meerwaarde ervaren, doordat ze merken hoe kort de lijnen zijn en hoe snel de gegevensuitwisseling is tussen het Meander en het UMC Utrecht.”
“Er zijn dus een hoop uitdagingen, maar nog meer voordelen voor mij persoonlijk én voor onze patiënten.”
Verdonk: “Er zijn natuurlijk altijd banale ongemakken en dat helpt niet mee. Over de breedte denk ik wel dat we veel meer dezelfde kant op kijken. Uiteindelijk zijn de meeste mensen integere professionals, die zien dat we met deze samenwerking een kwaliteitsslag maken. Dat we dingen kunnen doen, die vroeger niet mogelijk waren.”
Levert deze samenwerking inderdaad meerwaarde op?
Verdonk: “Als je kijkt naar de volumes die we nu halen in de verschillende ziekenhuizen en de gebundelde kracht die dat oplevert, hebben we een enorme sprong voorwaarts gemaakt. Het allerbelangrijkste is dat onze resultaten hierdoor aantoonbaar verbeteren. Hier publiceren we ook over.”
Ruurda: “Als we overleggen over onze patiëntengroep met mensen die niets anders doen, die daar echt top-notch in zijn, heb je discussies die op een hoger niveau liggen dan vijf jaar geleden het geval was. Omdat iedereen zoveel meer van deze patiënten ziet. Iedereen wordt beter.”
Verdonk: “Met een groter aantal patiënten kun je daarnaast makkelijker een efficiënter zorgtraject organiseren, research opzetten en het Centrum zowel binnen de ziekenhuizen als regionaal en landelijk positie geven. Ik denk dat we echt iets bereikt hebben, waarbij er voor alle betrokken partijen ook degelijk iets te halen valt in de zin van kennisontwikkeling, kennisgroei en betrokkenheid.”
“Daarbij kunnen de verschillende ziekenhuizen zelf aangeven welk niveau van participatie hun ambitie is. Dat is een van de dingen die ik zo mooi vind in deze samenwerking: dat je daar keuzes in kunt maken. Dat heeft consequenties voor de manier waarop je bent aangehaakt in dit netwerk. Als je elkaar daarin vrij kunt laten, heb je iets unieks.”
Hebben jullie ook evaluaties met patiënten? Hoe zij dit ervaren?
Cirkel: “Patiënten ervaren dat ze niet door het Meander worden behandeld, maar binnen een netwerk waarbij alle expertise om de hoek is. En dat heeft een enorme kracht. Maar ook andersom. Mensen die afhankelijk zijn van kinderen of kleinkinderen om naar het ziekenhuis heen en weer te rijden, zijn enorm opgelucht als ze mij in Utrecht zien. Dan zeg ik: ik kan u voor de nabehandeling ook meenemen naar het Meander, dan zie ik u daar, dichter bij huis. Dat is de mooie kant van deze constructie.”
Ruurda: “De patiënt zit vaak wat verder van huis voor zorg, dus moet meer reizen. Maar als je dat uitvraagt, zijn ze daar zeer toe bereid. En de RAKU-mantra blijft heel sterk: dichtbij waar het kan, ver weg als het moet.”
Cirkel: “Voor veel patiënten is reizen voor een langdurende behandeling met bijvoorbeeld chemotherapie wel een probleem. Hetzij fysiek, hetzij logistiek, hetzij financieel. Ik zie mezelf in dat opzicht een beetje als voorbeeld voor hoe het zou moeten.”
“Niet de behandeling centraliseren, maar de dokters verplaatsen en in twee ziekenhuizen laten werken waar mogelijk. Zeker als het gaat om langlopende intensieve (chemo)therapietrajecten, waarbij frequente bezoeken noodzakelijk zijn en die conditioneel grote impact kunnen hebben.”
Is het vertrouwen tussen de ziekenhuizen gegroeid door teams te vormen?
Cirkel: “Je moet allereerst bereid zijn elkaar iets te gunnen. Daarnaast werken we echt samen als één team binnen de RAKU en niet primair voor onze eigen organisatie. We werken fysiek samen; opereren samen, bespreken de patiënten samen. Dat is echt anders dan processen stroomlijnen en naar elkaar verwijzen.”
Verdonk: “Met name die fysieke aanwezigheid draagt bij aan het vertrouwen. Als je fysiek in elkaars nabijheid bent, kun je zaken beter optuigen en regelen dan via een zoommeeting, een mailcontact of een secretariaat. Voor mijn persoonlijke werkplezier maakt dat ook een hoop uit.”
Cirkel: “Wat ik ook heel sterk vind, is dat we in alle uitingen – van commerciële blaadjes tot studieverbanden en wetenschappelijke publicaties – niet ons eigen ziekenhuis noemen, maar het RAKU. Dat soort dingen maken dat je als collectief wordt gezien.”
Het is vast nog niet helemaal perfect. Waar lopen jullie nu nog tegenaan?
Verdonk: “De informatie-uitwisseling tussen ziekenhuizen en tussen verschillende patiëntendossiers is niet optimaal. Als ik hier van een patiënt een scan heb gemaakt, die bij Jelle in de operatiekamer moet belanden, dan is het nog steeds een kwestie van beelden oversturen en inscannen van pdf’s. Dat is natuurlijk wel erg oldschool. Patiënten merken daar gelukkig nauwelijks iets van, het kost ons vooral veel tijd en aandacht.”
Cirkel: “Ja, maar daar wordt keihard aan gewerkt. We hebben de AVG-hobbels en elk ziekenhuis heeft een ander patiëntendossier en een ander systeem. Maar bij het RAKU worden hier enorme slagen in gemaakt. We worden daarin ook als pilot en als voorbeeld gezien in de branche – hoe we die informatievoorziening stroomlijnen. De winst zit hem dan vooral bij het ondersteunend personeel. Die besteden hier veel tijd aan.”
Hoe zien jullie de verdere ontwikkeling?
Cirkel: “Het is ongelofelijk hoever het RAKU is gekomen, ik denk dat dat uniek is in Nederland. Willen we de volgende stap maken, dan zullen we die concurrentieprikkel tussen ziekenhuizen weg moeten halen. Waarbij het dus ook financieel en begrotingstechnisch geen pijn doet als je een patiënt voor een bepaalde behandeling verwijst naar een ander ziekenhuis.”
“Mijn ideaal zou zijn: een totale RAKU-zorg, waarbij het financieel niet meer uitmaakt in welk ziekenhuis die zorg wordt gegeven. Dat we gewoon de beste plek zoeken, waarbij alle grenzen tussen de ziekenhuizen zijn verdwenen en dokters ziekenhuisoverstijgend werken en ingezet worden waar nodig.”