13% met tegenzin naar werk, 62% maakt zich amper druk
13% van de Nederlanders gaat met tegenzin naar het werk. Dat blijkt uit onderzoek van trainings- en adviesbureau Per4mance onder meer dan 7.500 werknemers. De groep ontevreden werknemers kost het bedrijfsleven “enkele miljarden” aan onbenut potentieel.
Het onderzoek had als voornaamste doel om uit te vinden hoe werknemers aankijken tegen hun werk. De resultaten zijn echter niet erg bemoedigend. Ruim 9% ervaart dagelijks stress op zijn of haar werk. Bijna twee derde (62%) heeft een dusdanig lage betrokkenheid bij hun werk, baas of werkgever, dat zij zich hebben voorgenomen om zich wat minder druk te maken over werk. Deze professionals zetten zich niet volledig in voor hun baas, en halen bijvoorbeeld meer energie uit hobby’s buiten het werk.
13% van werknemers gaat met tegenzin naar werk
Voor 13% van de respondenten geldt zelfs dat zij dagelijks met tegenzin naar hun werk gaan en continu naar het weekend verlangen. “Een schokkend aantal”, stelt onderzoeker Frits Galle, omdat algemeen bekend is dat werkplezier een van de belangrijkste pijlers is van een gezonde bedrijfscultuur, evenals persoonlijke betrokkenheid vanuit werknemers – en daarmee ook de arbeidsproductiviteit.
Een van de meest uitgebreide studies in het vakgebied, uitgevoerd door het Amerikaanse Gallup in 155 landen, toont aan dat betrokkenheid direct – en significant – vertaald kan worden naar productiviteit. Zo zijn organisaties met betrokken (‘engaged’) medewerkers 17% productiever en 21% winstgevender dan organisaties die zich qua engagement in het onderste kwartiel bevinden.
Onbevredigde basisbehoeften
Volgens het Per4mance-onderzoek is er een aantal redenen aan te voeren waarom Nederlanders met weinig voldoening op hun werk rondwandelen. De belangrijkste reden is dat onvoldoende wordt beantwoord aan de basisbehoeften van de werknemers. Er wordt hierbij onderscheid gemaakt in uiteenlopende basisbehoeften, die van invloed zijn op hoe betrokken en gelukkig werknemers zijn.
Om te beginnen zekerheid. Belangrijke vragen hierbij zijn: ‘Hebben werknemers een vast contract, of met andere woorden, is er baanzekerheid? In welke mate weten werknemers wat hen in hun functie te wachten staat, en hebben zij invloed op mogelijke veranderingen? En zijn de taken en verantwoordelijkheden helder voor de werknemer? Uit het onderzoek komt naar voren dat werknemers die niet graag naar hun werk gaan het aspect zekerheid met een 4,1 waarderen tegenover tevreden werknemers, die gemiddeld een 7,8 scoren.
Aspecten die voor ontevreden werknemers het slechtste scoren, zijn variëteit in hun werk (‘Is het werk afwisselend en geen dag hetzelfde? Is er voldoende uitdaging?’) en connectie op het werk (‘Heeft de werknemer een klik met zijn/haar collega’s en is er sprake van vriendschap en vertrouwen?’), met respectievelijk scores van 2,7 en 2,4. Tevreden werknemers scoren hier hoger met respectievelijk een 8,3 en een 7,7.
Gevraagd in hoeverre werknemers erkenning ervaren in hun baan (‘Is er aandacht voor de prestaties van de werknemer, wordt er geluisterd en iets gedaan met feedback?’), scoort dit aspect onder de groep die niet graag naar zijn werk gaat nog het hoogst (5,0). Mensen die van hun baan houden wijzen gemiddeld een 7,4 toe aan deze basisbehoefte.
Een vijfde basisbehoefte is groei (‘Leert een werknemer regelmatig nieuwe dingen? Is er ruimte voor de werknemer om zich professioneel te ontwikkelen, door bijvoorbeeld een studie te volgen?’). Gelukkige werknemers scoren een 7,1 gemiddeld, tegenover een 4,7 bij de werknemers die niet graag naar hun werk gaan.
Tot slot de basisbehoefte contributie. De respondenten werd gevraagd om aan te geven in welke mate zij het gevoel hebben dat zij met hun werk positief bijdragen aan de maatschappij, of iets doen dat belangrijk is. Wat dit aspect betreft scoren ontevreden werknemers een 4,6 tegenover een 7,8 bij tevreden collega’s,
Weinig verrassend, schalen mensen die echt genieten van hun werk – geschat op 15% van het totaal – de mate waarin aan hun basisbehoeften wordt beantwoord dus een stuk hoger in, concluderen de onderzoekers.