Grote familiebedrijven verdienen steeds meer geld over de grens
Grote Nederlandse familiebedrijven opereren steeds internationaler. Inmiddels wordt meer geld verdiend over de grens dan in eigen land. Dit blijkt uit onderzoek van Clifton Finance en het Landelijk Expertisecentrum Familiebedrijven (LEF) van Hogeschool Windesheim, waarin de cijfers van familiebedrijven over de periode 2007-2017 onder de loep werden genomen.
“Waar in het jaar 2007 nog 42,2 procent van de omzet uit het buitenland werd gehaald, is dat tien jaar later maar liefst 50,1 procent”, vertelt Maarten Vijverberg, partner bij Clifton Finance, in De Telegraaf. De reden voor de 18,3% stijging van de zogeheten internationaliseringsgraad moet volgens de partner deels worden gezocht in de crisis: “Na de laatste financiële crisis in 2008 bleek dat voor veel ondernemingen de voornaamste groei toch echt over de landsgrenzen viel te behalen. Logisch dus dat zij die stap hebben gezet.”
“De internationaal opererende familiebedrijven hebben eerder geprofiteerd van het herstel van de economie in de omringende landen”, licht Vijverberg toe, die veel ervaring heeft met het adviseren van familiebedrijven op het vlak van opvolging, fusie & overnames en governance-vraagstukken. “Het is pas de laatste drie jaar dat de groei van de in Nederland opererende familiebedrijven groter is dan de internationale familiebedrijven. Maar per saldo is de groei van de internationaal opererende familiebedrijven sterker.”
Een tweede verklaring voor de toegenomen internationalisering ziet Vijverberg in de aantrekkelijke winstmarges in het buitenland. Waar familiebedrijven die zich beperken tot de binnenlandse markt een winstmarge van 2,37% halen, komen hun internationaal actieve sectorgenoten uit op een winstmarge van 2,96%. Hierbij moeten ze wel rekening houden met meer volatiliteit: de binnenlandse marges schommelden met maximaal 1,86%, bij de buitenlandse marges was dat 2,05%.
De data voor het onderzoek werd verzameld door studenten van Windesheim: “Ze hebben de jaarrekeningen van maar liefst 228 familiebedrijven met een omzet van minimaal 40 miljoen euro, in de periode 2007 tot en met 2017, bij elkaar gebracht”, vertelt Vijverberg tegenover De Telegraaf. Om in aanmerking te komen voor het onderzoek moest een bedrijf bovendien ten minste in handen zijn van een tweede generatie familielid.
Het onderzoek laat zien dat het met name de grotere familiebedrijven zijn die hun geluk beproeven over de grens. De ondernemingen die het buitenland introkken zagen hun omzet tussen 2007 en 2017 groeien van gemiddeld zo’n €300 miljoen tot €430 miljoen, waarbij het gemiddelde werknemersaantal toenam van circa 1275 fte naar 1600 fte. Ondertussen realiseerden de familiebedrijven die zich overwegend op de Nederlandse richtten een omzetstijging van ongeveer €160 miljoen naar €250 miljoen, en een fte-groei van zo’n 500 naar 800.
Industrie voorop, bouw blijft achter
Ook per branche komen duidelijke verschillen naar voren. “Als wij sectorbreed kijken en ook naar de omvang van de doelgroep die wij per sector hebben onderzocht, kunnen wij stellen dat de familiebedrijven in de industrie het meest internationaal actief zijn”, vertelt Vijverberg. “Zij hebben een stabiele ebitda-marge over de afgelopen jaren van gemiddeld 6,3% laten zien en hebben een sterke solvabiliteit van 52% over de laatste tien jaar.”
Anderzijds zijn familiebedrijven in de bouwsector juist het minst actief in het buitenland. Terwijl de bouwsector zich volgens de onderzoekers minder leent voor een stap naar het buitenland, merken ze wel op dat internationaal actieve bouwbedrijven gedurende de onderzoeksperiode een marge van gemiddeld 13% maakten, waar de op het binnenland gerichte familiebedrijven in de bouw niet hoger uitkwamen dan 4%.
De grootste groei op internationaal niveau was zichtbaar in de dienstverlening, waar de internationale handel tussen 2007 en 2017 toenam van 55% tot 68%. “Daar staat inmiddels overwegend de tweede generatie aan het roer, zij kunnen niet wachten om met hun bedrijven de grens over te steken en zich ook internationaal te laten zien”, aldus Vijverberg in De Telegraaf.
“Nu bedrijven zien dat het loont, zullen wellicht meer families met internationale ambities volgen.”
– Erik Veldhuizen in De Telegraaf
Nederland handelsland
In zijn algemeenheid is het volgens Vijverberg allerminst verwonderlijk dat Nederlandse bedrijven veel van hun geld uit het buitenland halen: “Dat landen met een kleine binnenlandse markt veel bedrijven voortbrengen die over de grens kijken, is een bekend fenomeen.”
Hierbij haalt hij de Swiss Economic Institute Globaliseringsindex aan. Landen met een grote interne afzetmarkt – zoals China, Rusland en de VS – staan logischerwijs laag op de lijst. Anderzijds zijn bovenin juist kleine landen te vinden: de top drie bestaat uit Nederland, België en Zwitserland – die alle drie meer dan 90% van hun handel als internationaal kunnen bestempelen.
Wat dat betreft blijven de Nederlandse familiebedrijven ondanks de toegenomen internationalisering nog wat achter bij de niet-familiebedrijven. Ook dit is echter niet geheel verrassend, aangezien familiebedrijven doorgaans investeren vanuit hun eigen vermogen en niet, zoals veel andere ondernemingen, met vreemd kapitaal. De stap naar het buitenland vergt de nodige investeringen en als het risico voor deze investering door de familie zelf wordt gedragen is het niet gek dat er wat terughoudender wordt geopereerd.
Zetje in de rug
Erik Veldhuizen van het LEF stelt in De Telegraaf dat de resultaten van het onderzoek hier misschien wat verandering in kunnen brengen: “Nu bedrijven zien dat het loont, zullen wellicht meer families met internationale ambities volgen.”
“Wat we zien, is dat familiebedrijven die in het buitenland opereren, veel grotere winstmarges hebben dan zij die alleen op de Nederlandse markt actief zijn. Ook hebben de internationaal opererende ondernemingen een veel hogere solvabiliteit dan hun uitsluitend op de nationale markt gerichte evenknieën”, vult Vijverberg aan. “We raden bedrijven die de mogelijkheid hebben om te expanderen dus ook echt aan hiermee aan de slag te gaan.”