Bestuurlijke samenwerking UvA-HvA voldoet niet aan verwachtingen
De bestuurlijke fusie die de Hogeschool van Amsterdam en de Universiteit van Amsterdam zijn aangegaan in 2003 heeft niet geleid tot de verwachte resultaten. Het college van bestuur heeft daarom besloten zich op te splitsen in twee aparte colleges van bestuur. Dat besluit is mede genomen op basis van onderzoeken van consultancybureaus Berenschot en Deloitte. Wel wordt nog gekeken naar mogelijke voortzetting van andere samenwerkingen tussen de onderwijsinstellingen, zoals de gemeenschappelijke diensten die de afgelopen dertien jaar zijn ontstaan.
In 2003 zijn de Universiteit van Amsterdam (UvA) en de Hogeschool van Amsterdam (HvA) op bestuurlijk niveau gaan samenwerken. De twee onderwijsinstellingen werden vanaf dat jaar aangestuurd vanuit één college van bestuur. Een van de belangrijkste doelstellingen van de samenwerking was om de doorstroom van HBO-afgestudeerden naar het WO te bevorderen. Ook werden verwachtingen geformuleerd over onderzoek en valorisatie en efficiency in de ondersteuning. Naast de bestuurlijke fusie waren de HBO- en WO-instelling van plan om volledig te fuseren, maar dit plan is nooit van de grond gekomen. De wetswijziging die de volledige fusie mogelijk moest maken werd niet doorgevoerd.
De afgelopen jaren werden er steeds meer vraagtekens gezet bij de bestuurlijke fusie. Zo ontstonden er vragen over of een bestuurlijke fusie wel de juiste vorm was voor de samenwerking en waren er verschillende ontwikkelingen die de samenwerking bemoeilijkten of in de weg stonden. Een van de belangrijke kantelpunten was de aanstelling van een rector op de HvA, maar ook het feit dat beide instellingen een aparte Raad van Toezicht hadden was een duidelijk probleempunt. Na de bezetting van het Maagdenhuis van de UvA, een protest tegen het rendement denken van de universiteit, was er geen draagvlak meer voor een verdere fusie.
De Raden van Toezicht vroegen vervolgens het College van Bestuur UvA-HvA om een evaluatie van de bestuurlijke fusie. Adviesbureau Berenschot werd gevraagd om de evaluatie van de dertienjarige samenwerking uit te voeren en een advies uit te brengen over de toekomstige samenwerking tussen de twee onderwijsinstellingen. Big Four-adviesorganisatie Deloitte werd gevraagd om onderzoek te doen naar de gemeenschappelijke diensten die de twee instellingen in de afgelopen dertien jaar hebben ontwikkeld. De adviesgigant heeft de mate van integratie tussen de verschillende diensten in kaart gebracht en vervolgens verschillende toekomstscenario’s omschreven.
Voor de evaluatie van de bestuurlijke samenwerking heeft een team van Berenschot-adviseurs onderzoek gedaan naar de doelstellingen van de fusie, en in hoeverre deze behaald zijn door middel van triangulatie. In deze onderzoeksmethode worden kwantitatieve data (surveys, benchmarking) met kwalitatieve data (interviews, focusgroepen) gecombineerd om tot een compleet beeld van de samenwerking te komen. Deloitte zette een vragenlijst uit onder tientallen werknemers van de gemeenschappelijke diensten en interviewde ruim 15 mensen om de integratie en positieve effecten van de samenwerking in kaart te brengen. Groepsgesprekken en documentstudie werden gebruikt om de onderzoeksresultaten verder aan te vullen.
Uit de onderzoeken van Berenschot en Deloitte komen verschillende mooie voorbeelden van samenwerking tussen de HvA en de UvA naar voren, zowel op het gebied van onderwijs als op onderzoeksgebied. Berenschot concludeert echter dat de bestuurlijke samenwerking hiervoor van beperkte meerwaarde is geweest. De onderzoekers schrijven: “Daar waar onderwijssamenwerking tussen de instellingen is gerealiseerd, is dit vooral het gevolg van enthousiasme van en door persoonlijke inzet van mensen op de werkvloer tot stand gekomen.” Verder blijkt uit het onderzoek dat de samenvoeging niet tot schaal- en efficiencyvoordelen heeft geleid. De samenwerking heeft wel geleid tot een betere kwaliteit van de dienstverlening en een breder aanbod.
De consultants concluderen dat de bestuurlijke samenwerking niet heeft gebracht wat daarvan werd verwacht. Dit zou onder meer te wijten zijn aan een aantal externe ontwikkelingen, zoals overheidsbeleid dat de toelatingseisen voor WO-masters verzwaard heeft. Dit bemoeilijkte de doorstroom van HBO naar WO. Uiteindelijk lijkt het besturingsmodel – één college van bestuur voor twee grote instellingen zonder integrale tussenlaag – niet meer te voldoen aan de huidige eisen. “Dat de bestuurlijke fusie zou moeten worden ontbonden is voor ons na enkele maanden intensief onderzoek te hebben verricht, geen vraag meer”, concludeert Berenschot.
Maar de ontbinding van de bestuurlijke fusie moet volgens Berenschot en Deloitte niet leiden tot een beëindiging van alle samenwerkingen tussen de HvA en UvA. Volgens Deloitte is juist het optimaliseren van de samenwerkingen in de gemeenschappelijke diensten een van de meest reële toekomstscenario’s (de andere twee scenario’s zijn ‘behouden’ en ‘splitsen’). Berenschot adviseert, mede op basis van het onderzoek van Deloitte, om een ‘Platform Amsterdamse Samenwerking’ op te richten. Op dit platform kunnen de Amsterdamse hoger onderwijs instellingen in de woorden van het adviesbureau “elkaar vinden op inhoud, met excellente ondersteuning en een besturingsmodel dat initieert, borgt, uitdaagt en faciliteert.”
Begin september heeft het College van Bestuur beide adviesrapporten besproken. Geert ten Dam, voorzitter van het College van Bestuur, vertelt: “We willen in de komende periode de rapporten intern bespreken. Daarom organiseren we gesprekken met het management, de medezeggenschap en de medewerkers en studenten van de UvA en de HvA. In die gesprekken gaat het niet alleen over het beëindigen van de personele unie, maar ook over hoe we het goede van de samenwerking kunnen behouden, zowel in onderwijs en onderzoek als in de gezamenlijke dienstverlening.”
Voor 1 januari 2017 moet er een definitief besluit liggen over de inrichting van het bestuur en de ondersteunende diensten.