p2: Grote infraprojecten hebben continuiteit nodig
Het zijn spannende tijden voor alle partners die aan grote infrastructurele projecten werken. Want die projecten kunnen na verkiezingen veel schade oplopen door veranderende politieke krachtverhoudingen. Na iedere verkiezingsronde is er wel ergens een groot project waar een van de partners de stekker uit trekt. Het is tijd om aan die verkwisting van belastinggeld een einde te maken, continuïteit is nodig.
Voordat een aannemer begint te bouwen aan een groot infrastructureel project gaan er jaren voorbij. Bewoners, natuurorganisaties, het bedrijfsleven en diverse overheden, allemaal worden zij bij een project betrokken. Steeds vaker dragen lokale en regionale overheden financieel bij aan een integrale oplossing. Denk aan nieuwe snelwegen waarbij de rijksoverheid betaalt voor de weg en de regio een bijdrage levert aan een goede landschappelijke inpassing. Door dit overleg komen win-winafspraken steeds vaker voor en dat is een goede zaak.
Maar aan deze werkwijze kleven ook grote risico’s. Denk aan de manier waarop staatssecretaris Henk Bleker de door de provincie Flevoland geplande ecologische verbindingszone tussen het Natura 2000-gebied Oostervaardersplassen bij Almere en het Horsterwold bij Zeewolde schrapte. Of aan het stoppen van het Wieringerrandmeerproject, het afblazen van de regiotram Groningen-Assen of aan de wijze waarop de doorstart van Vliegveld Twente is geblokkeerd door het nieuwe college in Enschede.
Het is niet altijd duidelijk welk bedrag gemoeid is met stoppen van een project. De hoogte van reeds gemaakte kosten wordt door voor- en tegenstanders van een project gebruikt in de politieke communicatie: ‘Nu stoppen kost ons miljoenen’ of ‘er was veel meer verloren als het project was doorgegaan.’ Alle partijen spreken na het terugdraaien van een project ook over verlies van geloofwaardigheid van de overheid, onzekerheid voor ondernemers, frustraties bij belangenbehartigers en toenemende onverschilligheid bij bewoners.
Daarom moet er een uitzonderingspositie komen voor grote infrastructurele en andere integrale projecten. Deze projecten moeten gaan vallen onder een nieuwe Continuïteitswet, die een scherpe en glasheldere toetsing van projecten mogelijk maakt door zowel de regerende coalitie als de oppositie. Onder deze wet zou het terugdraaien of wijzigen van een eenmaal genomen infrastructureel besluit alleen genomen kunnen worden met een tweederdemeerderheid in de Kamer, de Provinciale Staten of de gemeenteraad.
Is zo’n nieuwe wet wel nodig? Met de Crisis- en herstelwet, de Tracéwet en de toekomstige Omgevingswet hebben we toch al meerdere wetten die juridische obstakels wegnemen en samenwerking bevorderen? Ja, maar toch is daarmee nog niet het risico weggenomen dat eenmaal genomen besluiten in een later stadium vrij gemakkelijk kunnen worden teruggedraaid, met grote schade tot gevolg.
Is het niet juist goed dat bewoners zich eens in de vier jaar via hun stemrecht kunnen uitspreken over slecht lopende- of megalomane plannen? Dat is zeker belangrijk en moet ook onder een Continuïteitswet mogelijk blijven. Maar wel uitsluitend met tweederdemeerderheid.
De winst zit vooral in de belangrijke preventieve werking van de wet. Het huidige systeem verleidt politici ertoe om binnen hun kabinets- of collegeperiode besluitvorming te forceren. Met een Continuïteitswet staat het belang van legitimatie door samenspel met alle belanghebbenden en een degelijke onderbouwing centraal en draagt iedere bestuurder naar beste kunnen bij. Grote projecten zijn immers vrijwel nooit te realiseren in één raads-, staten-, of Kamerperiode. We voorkomen zo dat er belastinggeld wordt verspild en dat vertrouwen in de overheid als partner verder afbrokkelt.
Een artikel van Karsten Schipperheijn, adviseur bij projectmanagementspecialist p2.