Harde brexit kost Nederlands bedrijfsleven zo’n half miljard
Een harde brexit zal ongunstig uitpakken voor het Nederlandse bedrijfsleven; zo’n €400 miljoen tot ruim €600 miljoen moet dan extra worden opgehoest. De extra kosten manifesteren zich op het gebied van algemene douaneformaliteiten en sectorspecifieke markttoegangsvereisten. Een overgangsperiode waarin alle betrokken partijen geleidelijk hun weg kunnen vinden lijkt noodzakelijk.
Zo’n zestig jaar geleden werd met de oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal de eerste basis gelegd voor de Europese Unie. Op donderdag 23 juni 2016, na decennia van opbouw, koos het Britse volk in een veelbesproken referendum voor een vertrek uit de unie. Sindsdien wordt er rijkelijk gespeculeerd over de mogelijke effecten van de zogeheten brexit en de daaraan gekoppelde wijze van afscheid: hard versus zacht. Topeconoom Rob Carnell verklaarde recentelijk in het FD dat een harde brexit voor de hand ligt: “Als de Britten niet helemaal leeggeplukt worden dan hebben de Europeanen zitten slapen. En daar hoef je met Franse onderhandelaars niet op te rekenen.”
Niet alleen de Britse economie zal echter worden aangetast; de brexit kent ook grote nadelige effecten voor continentaal Europa, waaronder voor Nederland. Waar binnen de EU het vrije verkeer van goederen en diensten centraal staat, zullen de handelsbetrekkingen tussen de UK en de EU na de brexit minder soepel zijn. Tenzij er overeenstemming wordt bereikt over een nieuwe uitzonderingregeling, zijn de UK en de individuele landen binnen de EU vanaf 29 maart 2019 voor elkaar slechts “een derde land volgens het Wereldhandelsorganisatie-regime”.
Die wederzijdse status is niet bijzonder gunstig en precies dat zal het Nederlandse bedrijfsleven ondervinden: zo’n €400 miljoen tot ruim €600 miljoen aan extra kosten op het gebied van douaneformaliteiten en sectorspecifieke markttoegangsvereisten komen voor rekening van Nederlandse ondernemers. Dat blijkt uit onderzoek uitgevoerd door KPMG in opdracht van de Ministeries van Economische Zaken en Klimaat (EZK) en Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV).
De centenkwestie
Het bijbehorende rapport, getiteld ‘Impact van non-tarifaire handelsbelemmeringen als gevolg van brexit’, beschrijft de mogelijke extra kosten voor Nederlandse ondernemers. In de prognose komt naar voren dat de douane na de brexit flink meer aangiften ten invoer en ten uitvoer verwacht, respectievelijk 752.000 en 4,2 miljoen. Verder is vastgesteld dat meer dan 77.000 omzetbelastingnummers van bedrijven betrokken zijn bij aangiften. De krappe helft van deze ondernemingen (35.000) is nog niet eerder in aanraking is geweest met de douane omdat die tot aan de definitieve brexit altijd binnen de Europese Economische Ruimte zal handelen.
De trammelant uit zich in twee typen non-tarifaire handelsbelemmeringen waarmee bedrijven na het Britse vertrek uit de EU in ieder geval geconfronteerd zullen worden: algemene douaneformaliteiten en sectorspecifieke markttoegangsvereisten. De eerste extra kostenschatting omtrent de douaneformaliteiten voor de in- en uitvoer van producten tussen Nederland en de UK ligt tussen de €387,2 miljoen en €627,4 miljoen. In deze berekening zijn eventuele douanerechten nog niet opgenomen.
Prijzige tulpen
In overleg met de Ministeries van EZK en LNV zijn specifieke markttoegangsvereisten onderzocht voor de sectoren vlees, snijbloemen, verf, communicatiemiddelen, brandblussers en accountancy. Met name de vlees- en snijbloemsector zijn de klos: de vleessector kent een minimale kostenstijging van 0,7% ten opzichte van de marktomvang (€1,44 miljard) en een maximale stijging van 1,9%; en de snijbloemsector kent een minimale kostenstijging van 0,8% ten opzichte van de marktomvang (€573,4 miljoen) en een maximale stijging van 1,3%. Dat beide sectoren hoog scoren qua extra kosten is niet verwonderlijk: zowel snijbloemen als vlees zijn beperkt houdbaar waardoor hygiëne en dus controle een grote rol speelt.
Aan vlees zijn strenge veterinaire eisen gesteld, waardoor het moet worden voorzien van bepaalde certificaten. Het aanvragen, aanmelden en controleren van dergelijke certificaten is een tijdrovende en kostbare aangelegenheid. Voor snijbloemen geldt een vergelijkbaar proces. De export van snijbloemen is verbonden aan bepaalde fytosanitaire eisen – voorwaarden waaraan men zich moet houden in verband met de preventie van ziekten en plagen binnen de land- en tuinbouw. Op grond van deze eisen worden certificaten verstrekt die vervolgens bij de grens worden gecontroleerd, wat eveneens een tijdrovende en kostbare aangelegenheid is. Terwijl vlees bevroren kan worden vervoerd, waarmee de waardevermindering wordt beperkt, kunnen snijbloemen slechts gekoeld worden getransporteerd. Tijd speelt dan een cruciale rol, zo blijkt uit het rapport, want als gevolg van de handelsbelemmeringen zijn de kosten voor snijbloemen bij de grens per extra wachtdag mogelijk €350.000. Aangezien Nederland ook doorvoerland is, voert de Nederlandse douane bovendien tevens controles uit op buitenlandse goederen die de interne markt passeren. Vertraging waaruit eveneens waardevermindering door beperkte houdbaarheid kan volgen, kan daarom een negatief effect hebben op de zogenaamde mainportfunctie van Nederland. De onderzoekers van KPMG bevelen daarom ook een aantal preventieve maatregelen aan.
Voorkomen is beter dan genezen
De omvang van de extra kosten is streng gelieerd aan de feitelijke toekomstige afspraken tussen de UK en de EU. Uitgaande van een harde brexit, en om negatieve toekomstige effecten te voorkomen, stelt het adviesbureau dat voorzorgsmaatregelen genomen dienen te worden. Allereerst is daar de kwestie capaciteit. De bedrijven die betrokken zijn bij de import en export van en naar de UK worden na een harde brexit geconfronteerd met forse grenscontroles; dat vraagt om meer douanepersoneel en om bijscholing van een deel van het huidige personeelsbestand.
Daarnaast hebben de ondernemingen die goed zijn voor 45% van de omzetbelastingnummers die betrokken zijn bij import en export van en naar de UK, geen ervaring met handel buiten de Europese Economische Zone. Ondernemers doen er dan ook verstandig aan zich tijdig te laten informeren. Die conclusie benadrukte Mona Keijzer, staatssecretaris van EZK, recentelijk in het FD: “De overheid wil graag helpen. Maar een ondernemer moet zelf het belangrijkste werk doen.” Zo blijkt uit de onderzoeksresultaten bijvoorbeeld dat bedrijven die nog geen ervaring hebben met handel met derde landen gedwongen worden om grote IT-investeringen te doen die kunnen oplopen tot €50.000.
Om waardevermindering als gevolg van vertraging te voorkomen, wat bijvoorbeeld kan gebeuren bij snijbloemen, zou de overheid een zogenaamde ‘fast lane/green lane’ bij de douanecontrole kunnen introduceren om snelle doorvoer te faciliteren. Goederen die onderhevig zijn aan bederf worden zo minder getroffen. Eveneens kan een bloemenhandelaar overwegen om de vereiste inspecties te verleggen naar zijn eigen bedrijfslocatie, waar temperatuur en omstandigheden optimaler zijn dan bij de douanecontrole.
Omdat 29 maart 2019 betrekkelijk nabij is, kan het van belang zijn om de mogelijkheden van een overgangsperiode te onderzoeken. Alhoewel de harde versie van de brexit vooralsnog werkelijkheid lijkt te worden, kan wat meer tijd toch extra negatieve effecten voorkomen, zo stelt KPMG. In die extra tijd kan dan terdege worden onderzocht of het mogelijk is om de Nederlandse en Britse douanesystemen met elkaar te koppelen. Zo kunnen douanegegevens automatisch worden uitgewisseld, wat controles versnelt.
Bovendien hebben ondernemers (zonder ervaringen op het gebied van handel met een derde land) middels een overgangsperiode de tijd om een brexit-impactanalyse uit te voeren, zich te laten informeren en daarnaar te handelen. Terwijl een harde brexit Nederlandse bedrijven zo’n €400 miljoen tot ruim €600 miljoen zal gaan kosten, kan een overgangsperiode fungeren als pleister om zo niet in een neerwaartse handelsspiraal te geraken.