Klimaatneutraal Rotterdam in 2050 kost circa €50 miljard
Rotterdam moet circa €50 miljard investeren wil het voldoen aan de Parijse klimaatdoelstellingen voor 2050. Dat staat in het recent verschenen coalitieakkoord. Om deze kosten te kunnen dekken, is een privaat-publiek samenwerkingsverband vereist. Volgens experts van Arup en Drift – die de coalitie adviseerden – zijn er drie geschikte paden naar de doelen van Parijs.
“Er zijn legio steden die roepen: we gaan duurzaam en energieneutraal worden, maar eigenlijk heeft niemand een idee van de omvang van de opgave. Het is vrijblijvend roepen dat ze in de toekomst iets gaan realiseren, terwijl alle trends en investeringen van nu daarmee in tegenspraak zijn”, stelt Drift-directeur Derk Loorbach in het NRC, naar aanleiding van het onlangs verschenen onderzoeksrapport ‘Nieuwe Energie voor Rotterdam’. Aan deze studie werkte Drift – een onderzoeksinstituut voor duurzaamheidstransities – samen met advies- en ingenieursbureau Arup. Het onderzoeksteam komt op basis van analyses en input van verschillende stakeholders met drie verschillende paden voor Rotterdam om de klimaatdoelstellingen van 2050 te behalen. Een paar weken geleden werd het eindverslag afgeleverd aan opdrachtgever gemeente Rotterdam.
Noodzakelijke samenwerking
De nieuwe Rotterdamse coalitie – bestaande uit VVD, GroenLinks, D66, PvdA, CDA en CU-SGP – onthulde recentelijk haar plannen ten aanzien van de energietransitie. Deze zijn te lezen in het coalitieakkoord, dat deels is gebaseerd op het rapport van Arup en Drift, zoals de naam van het akkoord – ‘Nieuwe Energie voor Rotterdam’ – al sterk doet vermoeden. Uit het onderzoeksverslag van Arup en Drift volgt dat de komende dertig jaar €11 miljard moet worden geïnvesteerd om Rotterdam te laten voldoen aan de Parijse klimaatdoelstellingen. Bij deze raming zijn echter niet de verduurzaming van de Rotterdamse haven en industrie meegerekend – factoren die een aanzienlijke invloed hebben op de kosten.
Het complete prijskaartje van een klimaatneutraal Rotterdam – inclusief de haven en de industrie – dat is gepresenteerd in het coalitieakkoord, valt daarom stukken hoger uit: “De totale investeringen voor de Rotterdamse energietransitie – voor bedrijven, overheid en andere partijen – lopen op tot bijna €50 miljard tot 2050.” In de komende collegeperiode (2018-2022) zal de gemeente Rotterdam zo’n €150 miljoen vrijmaken, wat neerkomt op circa €38 miljoen per jaar.
Wethouder Adriaan Visser (D66) geeft in het NRC te kennen dat de gemeente niet in staat is om de komende decennia zelfstandig deze benodigde miljarden euro’s op te hoesten: “Het is niet te betalen voor ons als stad, dat zeg ik er meteen bij.” Een privaat-publiek-samenwerkingsverband – waarbij Rijksoverheid, provincie en gemeente de handen ineenslaan met onder meer woningcorporaties, bouwbedrijven en investeerders – is volgens Visser dan ook de enige mogelijkheid: “Ik vind dat bouwers straks de verplichting moeten hebben dat alle bouwopgaven helemaal duurzaam zijn.” Hij voegt daaraan toe: “Ik denk dat bouwers dat kunnen. Het is alleen een conservatieve groep, dus die moeten stappen gaan maken. Wij kunnen een soort Rotterdams bouwbesluit maken. Als je dat kantoor helemaal gaat strippen en herbouwen, doe het dan met dit en dat.”
Terwijl de nog jonge coalitie heeft ingezet op de verduurzaming van Rotterdam, is de weg naar 2050 nog lang. In de tussentijd zullen zeven coalities het stadsbestuur op zich nemen, die mogelijk anders denken over het huidige beleid. Het waarborgen van continuïteit blijft in die zin een heikel punt. Het rapport van Arup en Drift bevat drie scenario’s waarmee Rotterdam na 2050 kan terugkijken op een succesvolle energietransitie en biedt daarmee enige houvast. In de scenario’s wordt uitgegaan van drie gebieden waarbinnen de transitie moet worden gerealiseerd: (1) verblijven, (oftewel wonen, werken en recreëren), (2) consumeren en (3) verplaatsen (oftewel goederen- en persoonsvervoer).
Paden naar Parijs: 1
Het eerste scenario doet een beroep op de markt en het individu en is gebaseerd op een emissievrij energiesysteem dat zo nauw mogelijk aansluit bij het huidige systeem (dat met name is gebaseerd op fossiele brandstoffen). Waar mogelijk wordt de huidige technologie vervangen voor een elektrische oplossing: de cv-ketel maakt in dit geval plaats voor de elektrische warmtepomp en de benzineauto voor zijn elektrisch-aangedreven variant.
De overheid is in dit scenario de schepper van voorwaarden en faciliteert waar mogelijk financieringsmodellen, bijvoorbeeld voor warmtepompen, die stukken duurder zijn dan traditionele cv-ketels. Het consumptiepatroon verandert volgens dit scenario maar beperkt: “Wel wordt er beter op de klimatologische voetafdruk gelet bij het kopen en recyclen van producten”, aldus de onderzoekers, die stellen dat Rotterdam met dit pad – op het gebied van verblijven en verplaatsen – grofweg dezelfde energietransitie volgt als de rest van Nederland.
Het grote voordeel van het eerste scenario is dat veel Rotterdammers hun levensstijl niet drastisch hoeven aan te passen. Dit betekent echter tegelijk dat een van de drie benodigde transities – die omtrent consumeren – niet wordt gerealiseerd. Een ander groot nadeel is het algemene karakter. Veel gebouwen die in Rotterdam staan zijn lastig ‘all-electric’ te maken. Daarnaast moet ook het gevaar van sociale uitsluiting niet worden onderschat. Niet iedereen kan een elektrische auto betalen. Ook kan de energietransitie in dit scenario maar beperkt worden gecombineerd met andere opgaven. Zo maken elektrische auto’s de lucht wel schoner, maar de straten niet veiliger of leefbaarder.
Paden naar Parijs: 2
Het tweede scenario speelt in op de nadelen van het eerste scenario: het doet beroep op het collectief en vraagt om gedragsveranderingen. Denk bijvoorbeeld aan warmtenetten en stimuleringsprogramma’s voor fietsen, aldus het onderzoeksteam: “Het autogebruik neemt zeer fors af, en maakt plaats voor flexibele ov-oplossingen. De stad levert een grote bijdrage aan het reduceren van CO2 elders, doordat we collectief ons eetpatroon hebben aangepast. We eten minder zuivel, vlees en ingevlogen producten. Via ‘omgekeerd’ inzamelen scheiden we ons afval in huis.”
Doordat een beroep wordt gedaan op het collectief, komen er meer kosten voor rekening van de overheid. Wel zullen de totale kosten naar verwachting lager uitvallen. Zo zullen minder gebouwen gesloopt of herbouwd moeten worden, simpelweg omdat warmtenetten een lager isolatieniveau vereisen. Door het collectieve karakter, wordt het gevaar van sociale uitsluiting eveneens verkleind. Daarnaast ontstaat in dit scenario extra fysieke ruimte, bijvoorbeeld op plaatsen waar eerst auto’s reden, eenvoudigweg omdat de rol van het ov groter wordt. Op deze plekken kunnen in de toekomst onder meer nieuwe woningen, parken en andere recreatiemogelijkheden worden aangelegd. Volgens de onderzoekers is deze oplossing er een “die veel beter past bij het karakter van de stad Rotterdam en de beschikbare bronnen in haar haven.”
Terwijl in dit scenario de transitie binnen alle drie de vereiste gebieden wordt gerealiseerd, is het ten aanzien van dit scenario echter zeer de vraag of Rotterdammers ook daadwerkelijk bereid zijn zich anders te verplaatsen, anders te consumeren en voor collectieve warmtesystemen in verblijfsruimtes te kiezen. Verder zou Rotterdam volgens dit pad afwijken van de algemene trend naar decentralisatie, waardoor mogelijk kansen op het terrein van innovatie verloren gaan, zo geven de onderzoekers te kennen: “Er komt een grote afhankelijkheid van centrale, publieke infrastructuur voor vervoer en warmte en hier zullen zeer grote publieke (of op zijn minst centrale) investeringen voor nodig zijn.”
Paden naar Parijs: 3
Het derde scenario probeert de beste aspecten van de eerste twee scenario’s te combineren. Het is een mengelmoes van collectieve en individuele oplossingen, waarbij met name wordt gefocust op sociale en technologische innovaties. Daarmee kan dit scenario als een hybride-oplossing worden beschouwd: “Door bijvoorbeeld zelfrijdende auto’s en busjes te delen via een digitaal platform of app vervaagt de grens tussen individueel en collectief (openbaar) vervoer.” Verder kan ook op buurtniveau worden gedacht in hybride-oplossingen. Denk daarbij aan coöperaties die samen gedeelde zonnepanelen, geothermische bronnen of warmtekoude-opslag beheren. In het derde scenario is ook plaats voor de zogenaamde ‘waterstofeconomie’, die vooralsnog een beperkte omvang kent.
Aan de hand van dit pad zal – naast het verblijven en verplaatsen – ook het consumptiepatroon van Rotterdammers veranderen. Zo ontstaan kleine, regionale kringlopen van materialen en op diverse plekken in de stad verbouwt men voedsel. De onderzoekers erkennen echter dat aan dit scenario veel onzekerheid kleeft. Zo is het heel waarschijnlijk dat er van de besproken ontwikkelingen een aantal gerealiseerd zal worden, alleen is het nauwelijks te voorspellen welke: “Disruptieve innovaties kunnen snel gaan. Zeker als er nog volop technologische ontwikkeling is en bestaande economische relaties worden herzien.”