PwC: Overheden nog jaren vast aan banken

16 november 2009 Consultancy.nl

Het duurt waarschijnlijk nog zo’n vijf tot zeven jaar voordat overheden wereldwijd hun belang in banken afstoten. Volgens een vandaag door adviesbureau PricewaterhouseCoopers (PwC) uitgebracht internationaal rapport met als titel ‘Back to the Future’ dienen overheden die hebben ingegrepen bij en steun hebben verstrekt aan financiële instellingen naar aanleiding van de wereldwijde financiële crisis, zich op te maken voor langdurige betrokkenheid en aandelenbezit. Vanwege de complexiteit van de individuele situaties van de financiële instellingen, het lastige marktklimaat en de onaantrekkelijke omstandigheden voor eventuele verkoop is het zeer onwaarschijnlijk dat zij hun belang in de private sector op korte termijn kunnen afstoten.

Peter van Driel, Public Sector Leader bij PricewaterhouseCoopers, zegt hierover: “Het is reëel te stellen dat het veel overheden jaren zal kosten om hun belang in financiële instellingen van de hand te doen. Het is niet onredelijk te verwachten dat het zo’n 2 tot 3 jaar duurt om aanzienlijke belangen te verkopen, en zelfs 5 tot 7 jaar, voordat overheden zich volledig van hun belangen en de hiermee samenhangende garanties kunnen ontdoen. Op de middellange termijn zijn geloofwaardige, duurzame plannen nodig om het begrotingstekort aan te pakken en om te gaan met schulden van een dergelijke ongekende omvang alsook om te voorkomen dat het economisch herstel wordt afgeremd.”

Emile Rondhout, Financial Services Leader bij PricewaterhouseCoopers, voegt hieraan toe: “Overheden dienen te accepteren dat zij zich, gezien de beperkte kans op een snelle terugtrekking uit de sector, moeten concentreren op de positieve rol die er gespeeld kan worden als insider. Als overheden hun belang in financiële instellingen gedurende lange tijd aanhouden, dienen er drie belangrijke problemen op het gebied van overheidsbeleid te worden aangepakt. Ten eerste moeten overheden worden gezien als ‘goede huisvaders’ die zich niet alleen op de bredere sociale en economische doelstellingen richten, maar ook specifiek op de financiële doelstellingen. Ten tweede dienen zij het vertrouwen en de betrouwbaarheid te herstellen, aangezien dit essentieel is voor een doeltreffende werking van het financiële systeem. Ten derde dienen ze geloofwaardige plannen gereed te hebben waarmee de begrotingstekorten kunnen worden aangepakt.”

Volgens het rapport verschilt de exitprognose per land en hangt die sterk af van de mate waarin een overheid heeft ingegrepen. De manier waarop de overheid hierop heeft gereageerd, is overal ter wereld anders, afhankelijk van hun betrokkenheid. Er zijn aansprakelijkheidsgaranties afgegeven, kredieten verstrekt, vastrentende schulden en giftige activa aangekocht, gedeeltelijke of 100%-belangen genomen.

De overheden staan voor wat betreft het begrotingstekort voor een fikse klus nu ze te maken hebben met een dubbele uitdaging, met aan de ene kant de door hen uitgevoerde reddingsoperaties en de recessie, en aan de andere kant de gevolgen van de kredietcrisis die niet alleen het bankwezen en de kapitaalmarkten raken, maar zich ook uitstrekken tot de verzekerings- en spaarmarkt en de auto-industrie.

Tegen deze achtergrond stelt het rapport van PwC dat de voortgaande onderlinge verwevenheid van overheid en bedrijfsleven een aantal consequenties heeft. Dit betreft niet alleen het verder helpen van financiële instellingen die nu afhankelijk zijn van staatssteun en het gehele bankwezen dat als zwak beschouwd wordt. Er wacht tevens een zware taak om te helpen het begrotingstekort te dichten en het bedrijfsleven en het vertrouwen van consumenten in zowel de overheid als de financiële dienstverlening wereldwijd te herstellen.

Hoewel de timing van een exit van de overheid inherent moeilijk te voorspellen valt, zeker gezien de marktsituatie, de lastige waardering van activa en de volatiliteit van de markt, zet het rapport tevens voorbeelden uiteen van een succesvolle betrokkenheid van de overheid.

Op basis van de ervaringen met reddingsoperaties van banken in bijvoorbeeld Zweden, Noorwegen en Japan, en de recente bankprivatiseringen in Midden- en Oost-Europa zijn de huidige verwachtingen over een eventuele snelle verkoop van de overheidsbelangen misplaatst. De belangrijkste les die getrokken kan worden uit privatiseringen in het verleden is dat de financiële instellingen of niet-bancaire organisaties moeten worden opgeschoond alvorens verkoop kan plaatsvinden. Er dient te worden bekeken hoe overheden met giftige of ‘rommel’-activa omgaan. En - voor zover zij niet reeds de banken die in problemen verkeerden, hebben genationaliseerd - er dienen mechanismen te worden gecreëerd die helpen om te gaan met dubieuze activa (zoals eventueel probleembanken of andere instrumenten voor de securitisatie van activa) zodat, wanneer een bank aan de private sector wordt teruggegeven, deze sector ook financieel gezond is.

Emile Rondhout ten slotte: “Tot op heden hebben overheden zich gericht op het stabiliseren van particuliere instellingen of bepaalde marktactiviteiten aangewakkerd. Maar er is nog niet gekeken naar het verwijderen van de probleemactiva bij de banken, of het instellen van een goed functionerend systeem van markt- en prijsmechanismen voor deze activa. Het is cruciaal dat wordt uitgezocht hoe men met deze probleemactiva moet omgaan. Op deze manier kunnen overheden voor een lange-termijnbenadering en een activistische positie als belegger kiezen, waarbij zij zich niet alleen richten op het financiële rendement maar ook op de sociale winstgevendheid.”