Revolverende fondsen hebben baat bij stevige evaluatie

05 april 2016 Consultancy.nl 5 min. leestijd
Profiel
Meer nieuws over

Provincies en gemeenten zetten steeds vaker revolverende fondsen op om de transitie naar duurzame energie te versnellen en innovaties te stimuleren. Hiermee voorzien zij ondernemers van het broodnodige kapitaal, en zij hopen daarnaast om op lange termijn zelf mee te profiteren van de resultaten en een duurzamere samenleving. Maar niet alle revolverende fondsen kunnen in de praktijk als succes worden bestempeld. Volgens Edwin Netjes, adviseur bij KplusV, toont dit de noodzaak om de vinger aan de pols te houden en de fondsen aan diepgaande evaluaties te onderwerpen.

Voor organisaties groot en klein wordt vernieuwing steeds belangrijker. Veel ondernemingen worstelen echter met het zetten van stappen. Struikelblokken variëren van het hebben van onvoldoende kennis en expertise, tot uitdagingen bij de implementatie of een tekort aan (financiële) middelen. Om MKB bedrijven – de motor van de economie* – te helpen met het uitvoeren van hun verbeteragenda heeft de overheid allerlei maatregelen en subsidies in het leven geroepen. Een van die instrumenten zijn revolverende fondsen. “Tegenwoordig zijn deze fondsen een steeds belangrijker middel aan het worden om energiebesparing, -opwekking en innovatie in het MKB te bevorderen”, zegt Edwin Netjes, adviseur bij KplusV en veelvuldig betrokken bij de opzet van dergelijke initiatieven door het land.

Het principe achter de constructie is eenvoudig: via de revolverende fondsen investeert de overheid tijdelijk in ondernemingen om vernieuwende initiatieven te realiseren. Zodra het geld terug het fonds in vloeit, wordt dit weer ingezet voor andere initiatieven. “Nederland kent op dit moment ruim twintig publieke revolverende fondsen. Die zijn allemaal de afgelopen jaren gestart om innovaties in een regio, provincie of sector een extra boost te geven”, zegt Netjes.

Revolverende fondsen zijn voor overheden een andere manier van financieren, naast de klassieke subsidies, stelt Netjes. Maar zoals altijd wanneer stappen worden gezet in tamelijk onontgonnen terreinen, worstelen beleidsbepalers met het opzetten en beheren van deze fondsen. Op basis van zijn ervaring vertelt Netjes dat er een aantal factoren is dat kan worden nagestreefd om ervoor te zorgen dat een revolverend fonds goed draait, én blijft draaien. “Professioneel fondsmanagement is essentieel”, aldus Netjes, waar hij aan toevoegt dat het hierbij aankomt op een aantal verschillende elementen. Zo moet er vooraf goed gekeken worden naar de doelstellingen van zo’n fonds – deze dienen hard te worden gemaakt via een businesscase. Ook moet de beoogde portefeuille van te financieren bedrijven aan een kritische blik onderworpen worden: is er voldoende behoefte aan in de markt en lost het fonds ook echt een probleem op?

Maar naast het belang om vooraf goed te toetsen, is het misschien nog wel belangrijker om tussentijds en achteraf het fonds aan een stevige evaluatie te onderwerpen. “Voor de fondsen die nu actief zijn, is een tussentijdse evaluatie cruciaal. Hiermee kun je als overheid scherp krijgen hoe jouw fonds functioneert, wat het bereikt en welke verbeterpunten er zijn. Ook kun je zo de effectiviteit van dit investeringsmiddel toetsen en je publieke investeringen verantwoorden. Het is dan wél belangrijk niet puur naar de cijfers te kijken; vooral ook de context geeft waardevolle informatie”, aldus Netjes. Hij adviseert daarom om een evaluatie vanuit twee kanten te belichten: een financieel-technische en een inhoudelijke analyse.

In de financieel-technische analyse wordt vooral gekeken naar hoe de prestaties van het fonds zich verhouden ten opzichte van de oorspronkelijke business case, en voor welke economische en maatschappelijke impact de verstrekte financieringen zorgen. Een inhoudelijke analyse kijkt daarentegen meer naar de omstandigheden waarin deze prestaties behaald worden. Zo wordt bijvoorbeeld gekeken naar de kwaliteit van fondsmanagement en –uitvoering, naar veranderingen in de sectoren en het ecosysteem waarin het fonds actief is, en naar bottlenecks. Beide evaluatieperspectieven bieden meerwaarde, aldus Netjes, maar het is volgens hem vooral de combinatie van beide die de toegevoegde waarde van het fonds aantoont. “Het is typisch het geval van 1+1=3. Door naar de inhoudelijke kant van een revolverend fonds te kijken, kunnen we nuance en verdieping aanbrengen in de kale cijfers”, stelt de adviseur.

Hij geeft een voorbeeld: “Laat een technische analyse bijvoorbeeld zien dat het fonds minder bedrijven heeft gefinancierd dan in het businessplan is gesteld? Dan kun je op basis hiervan concluderen dat het fonds ondermaats heeft gepresteerd. Maar plaats je dit resultaat in het perspectief van – zeg – de sector, dan is het misschien wel bovengemiddeld. Omdat innovaties in die sector nu eenmaal moeilijk van de grond komen. Of omdat de aannames waarop het fonds is gebaseerd, niet realistisch zijn.”

Om deze combinatie in de praktijk toe te passen, is een multidisciplinair team nodig dat in staat is om zowel kwantitatieve als kwalitatieve onderzoeksmethoden tot uitvoering te brengen. Tijdens het gehele evaluatieproces, - van de analyse van de fondsdocumenten tot een enquête, interviews met de hoofdrolspelers en verdiepingssessies, - is samenwerking cruciaal. Netjes: “Hierbij is het van belang dat de inzichten worden gebundeld en gezamenlijke conclusies worden getrokken.” Bij revolverende fondsen zijn vaak verschillende partijen betrokken, waaronder ondernemers, private financiers, de overheid, bedrijven en innovatiespecialisten. “Door een integrale aanpak te hanteren, met kennis van al deze partijen, kan het fonds van binnenuit en van buitenaf worden beoordeeld”, stelt Netjes.

* Volgens recente cijfers behoort 98% van het Nederlandse bedrijfsleven tot het MKB. Slechts 3.000 van de ondernemingen in Nederland mogen zich onder het grootbedrijf rekenen.