Opvolging binnen familiebedrijf steeds minder populair
Familiebedrijven krijgen vandaag de dag vaker te maken met problemen rondom de bedrijfsopvolging, aangezien steeds meer jonge afgestudeerden hun loopbaankansen liever buiten het familiebedrijf zoeken. Recent onderzoek van EY toont aan dat wereldwijd slechts 3,5% van de afgestudeerden de intentie heeft om ouders direct na hun afstuderen in het familiebedrijf op te volgen. Vooral in midden-inkomenslanden blijkt de arbeidsmarkt aantrekkelijker voor starters, en veel van hen geven bovendien de voorkeur aan het starten van een eigen bedrijf.
In veel landen is het binnen de middenklasse een lang bestaande traditie om het familiebedrijf van ouders op kinderen door te geven. Hoewel het leiderschap van veel bedrijven wereldwijd nog steeds op deze manier wordt ingericht, toont onderzoek uit de afgelopen jaren aan dat het aantal opvolgingen binnen families aan het afnemen is. Steeds meer young professionals zoeken hun heil buiten de grenzen van het familiebedrijf, onder meer als gevolg van verbeterd onderwijs en meer kansen op de arbeidsmarkt. En dat terwijl familiebedrijven duidelijke voordelen bieden. Zo hebben familiebedrijven vaak een sterke identiteit, de beslissingslijnen zijn er kort en ze beschikken vaak over jarenlange ervaring. Ook de trend dat de invloed van familiebedrijven wereldwijd groeit (vooral in opkomende landen) kan niet voorkomen dat de populariteit van familiebedrijven onder young professionals afneemt.
In een recent onderzoek boog EY zich over de diverse trends in relatie tot opvolging in familiebedrijven. Het onderzoek*, getiteld ‘Coming home or breaking free?: A closer look at the succession intentions of next-generation family business members’, zoomt in op de onderzoeksresultaten van ruim 34.000 respondenten (31,3% van het totaal) waarvan een of beide ouders een familiebedrijf runnen. Drie kwart (76%) van hen behaalde een Bachelor diploma, 58,4% is vrouwelijk en de gemiddelde leeftijd van de respondenten lag op 23.
Het onderzoek keek naar de intenties van respondenten direct na of vijf jaar na het afronden van hun universitaire studie. De meest aantrekkelijke stap direct na het afronden van een studie is om in dienst te treden bij een groot bedrijf (>250 werknemers), 22,7% van de respondenten kiest hiervoor. Middelgrote en kleine bedrijven trekken gezamenlijk 37% van de respondenten. 8,6% weet nog niet wat hij of zij direct na het afronden van de universitaire opleiding wil doen, terwijl 7,2% plant om direct na school zijn of haar eigen bedrijf op te zetten. Van de ruim 34.000 respondenten wil ‘slechts’ 3,5% direct na school als opvolger binnen het familiebedrijf aan het werk.
Op de lange termijn verandert het beeld echter aanzienlijk. Vijf jaar na het afronden van hun universitaire studie kiest 34,7% voor zelfstandig ondernemerschap, terwijl bijna 17% nog steeds bij een groot bedrijf werkt. De interesse in middelgrote en kleine bedrijven daalt naar een gemiddeld percentage van 12% en circa 8% heeft geen idee wat hij of zij over vijf jaar zal doen. Opvolging binnen het familiebedrijf wint iets aan populariteit en krijgt van 4,9% van alle respondenten de voorkeur.
Opvolgingslanden
De gemiddelde percentages voor alle 34 onderzochte landen verbergen echter de trends in individuele landen. Mexico, België, Slovenië, Japan en Liechtenstein scoren het hoogste op het percentage respondenten dat 5 jaar na het afronden van een studie het familiebedrijf wil overnemen. Ook binnen de top vijf zijn echter aanzienlijke verschillen te ontdekken in het percentage dat direct na het afronden van zijn of haar studie opvolger wil worden binnen het familiebedrijf van hun ouders. In Mexico wil 9,5% van de afgestudeerden de uitdaging direct aangaan, terwijl vijf jaar later 11,5% het familiebedrijf wil overnemen. In België ligt het percentage dat dit direct wil (4,9%) echter bijna twee keer zo laag als het percentage dat na vijf jaar het familiebedrijf in handen wil hebben (8,9%). In Japan is het verschil het grootst, met 1,5% die direct na het ontvangen van zijn diploma wil starten, ten opzichte van 8,1% die na 5 jaar deze intentie heeft.
Het land waar de minste studenten hun vader of moeder willen opvolgen als leider van het familiebedrijf is de Verenigde Staten. Slechts 1,2% van de respondenten wil vijf jaar na hun afstuderen het familiebedrijf overnemen, terwijl direct uit school 4,9% dit zou willen. Andere landen waar weinig interesse is in opvolging binnen het familiebedrijf zijn Israël en Denemarken, met respectievelijk 2,4% en 2,5% na vijf jaar, en beide 1,2% die dit direct uit school zou willen. Met 4,1% die zich aan wil sluiten bij het familiebedrijf 5 jaar na het afronden van hun studie en 1,7% die dat direct na afstuderen wil doen, scoort Nederland onder het gemiddelde van de 34 onderzochte landen.
Het onderzoek toont verder aan dat er een neerwaartse trend is in het aantal mensen dat hun ouders wil opvolgen in het familiebedrijf. In een kleiner onderzoek op 29 universiteiten uit 2011 gaf 6,8% van de studenten aan dat zij het bedrijf van hun ouders vijf jaar na afstuderen zouden willen voortzetten, een percentage dat in de periode 2013-2014 nog maar op 4,8% lag. Volgens de onderzoekers ligt de oorzaak voor deze daling in het aantrekken van de arbeidsmarkt in veel van de onderzochte landen. Dat komt omdat met meer baankansen in de markt de volgende generatie binnen de familie eerder geneigd is om aantrekkelijkere carrièreopties buiten de deur te zoeken. Uit eerder Nederlands onderzoek blijkt dat ook in ons land de trend zichtbaar is dat kinderen minder vaak het familiebedrijf willen overnemen van hun ouders. EY-partner Ernst Groenteman stelde eerder tegenover het FD dat de trend duidelijk is: “De uitkomsten van het onderzoek laten zien dat er steeds meer management van buiten naar het familiebedrijf komt en wellicht ook meer financiering van derden.”
Hoewel het onderzoeksrapport benadrukt dat maar weinig afgestudeerden in het familiebedrijf aan het werk willen na hun studie, zelfs vijf jaar later, lijkt het erop dat de kans dat zij ooit in de toekomst de teugels overnemen een stuk hoger ligt. Een op de vijf (20%) van de deelnemers aan het onderzoek geeft aan bereid te zijn om op een dag het familiebedrijf over te nemen. Toch waarschuwt Groenteman in het FD: “Ga er niet zomaar van uit dat kinderen opvolger willen worden. De concurrentie voor de loopbaan als opvolger is sterk, want de opties zijn talrijk en vaak aantrekkelijk.”
Bovendien is het zo dat ondernemerskinderen vaak verwachten dat zij minder voor het bedrijf hoeven te betalen dan wanneer het bedrijf zou worden overgenomen door een buitenstaander. Studenten uit Nederland – in totaal zo’n 3.100 – verwachten gemiddeld bijna 54% korting te krijgen op de reguliere verkoopprijs van het familiebedrijf.
Een aantal factoren is van invloed op de intenties van studenten om een rol in het familiebedrijf te willen spelen. Een van de interessante, in het onderzoek gevonden correlaties is het ‘U-vormige effect op de mate van opvolgingsintenties’, dat een relatie aantoont tussen opvolgingsintenties en het BBP per hoofd van de onderzochte landen. Vooral in landen waar het BBP per hoofd, een belangrijke graadmeter voor de welvaart van een land, laag ligt is het percentage studenten dat het familiebedrijf wil overnemen hoog, zoals Roemenië, Mexico, Rusland en Griekenland. Aan de andere kant van de U staan ’s werelds meest welvarende landen zoals Luxemburg en Liechtenstein, waar de opvolgingsintenties hoog liggen.
Volgens de auteurs kan de trend worden uitgelegd aan de hand van de relatieve mate van noodzakelijkheid. In landen waar het BBP lager ligt zijn aantrekkelijke alternatieven op de arbeidsmarkt vaak schaars, terwijl in hele rijke landen financiële drijfveren vaak minder belangrijk worden dan status, reputatie en zelfactualisatie – allemaal zaken die verkregen kunnen worden door het overnemen van het familiebedrijf.
* Het onderzoek, uitgevoerd door het University of St Gallen Centre for Family Business, baseert zich op de resultaten van het GUESSS (Global University Entrepreneurial Spirit Students’ Survey) project, waarin 109.000 studenten uit 34 landen en van meer dan 750 universiteiten werden ondervraagd.